direct naar inhoud van Artikel 6 Wonen
Plan: Esweg Zuid-Oost Norg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP012-vg01

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen tot 30% van de brutovloeroppervlakte (BVO) van de gebouwen en met een maximum van 45 m²;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. water;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat voor de voorziening in de parkeerbehoefte bij het wonen, minimaal wordt voorzien in één parkeer- of stallingsplaats op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning, met inachtneming van het bepaalde in Bijlage 1 Parkeerkencijfers . Indien de woning geen vrijstaande zijde heeft, wordt volledig in het openbaar gebied voorzien in de bijbehorende parkeerbehoefte.

6.2 Bouwregels

Op de voor ' Wonen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met de voorgevel in de uiterste naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. voor de bouwwijze van de woningen geldt het volgende;
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan drie woningen in éénrij aaneen mogen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • d. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5,5 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' mag maximaal het aangegeven aantal bouwlagen worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw bovendien van een kap dient te worden voorzien;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning niet minder dan 3 m voor gebouwen in één bouwlaag met kap en niet minder dan 5 m voor gebouwen in twee bouwlagen met kap;
  • g. de goothoogte bedraagt niet minder dan 2 m en niet meer dan 4 m voor gebouwen in één bouwlaag met kap, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 8 m bedraagt;
  • h. de goothoogte bedraagt niet minder dan 4 m en niet meer dan 6 m voor gebouwen in twee bouwlagen met kap, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedraagt;
  • i. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 60°.
6.2.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor een aanbouw, een uitbouw en een bijgebouw gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag aan de vrijstaande zijde van de woning niet minder dan 1 m bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per woning ten hoogste 60 m² bedragen, met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
  • e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m bij een platte afdekking;
  • f. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m bij het toepassen van een kap;
  • g. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw bij het toepassen van een kap;
  • h. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bij het toepassen van een kap.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de woonsituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 6.2.2 onder b en toestaan dat een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • b. 6.2.2 onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan 80 m2 , mits de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is (bijvoorbeeld medische noodzaak, levensloopbestendigheid, maar niet het vergroten van het woongenot als 'geriefverbetering');
  • c. 6.2.2 onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan 80 m2 , mits het bouwperceel ten minste 500 m² bedraagt;
  • d. 6.2.2 onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan 100 m2, mits het bouwperceel ten minste 1000 m² bedraagt.
6.4.2 Afwegingskader

Een in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de woonsituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen voor een bedrijf.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 eenomgevingsvergunning verlenenten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden bedrijven als genoemd in categorieën A en B van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging, dan wel activiteiten die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met de aangegeven categorie van activiteiten, niet zijnde detailhandel, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • c. niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte (BVO) van de gebouwen wordt aangewend ten dienste van deze bedrijven/activiteiten met een maximum van 45 m2 ;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
  • e. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt, hetgeen inhoudt dat:
    • 1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 2. niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 3. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën A en B als vermeld in Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging ;
    • 4. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
6.6.2 Afwegingskader

Een in lid 6.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de woonsituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de externe veiligheid.