vastgesteld |
NL.IMRO.1699.2012BV002-vg01 |
Gemeenten hebben sinds de introductie van de Wro in beginsel de keuze tussen het vaststellen van een bestemmingsplan of een beheersverordening. De keuze voor een beheersverordening is afhankelijk van het karakter van het verordeningsgebied. De beheersverordening is namelijk geïntroduceerd voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien (artikel 3.38 Wro).
De Wro geeft een belangrijk criterium voor de keuze van het instrument beheersverordening. Op het moment dat er binnen de looptijd van de nieuwe planologische regeling (tien jaar) nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien in het planologisch te regelen gebied, kan er geen gebruik worden gemaakt van de beheersverordening. In deze gevallen is het bestemmingsplan het geschikte instrument.
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn te herleiden uit de ontwikkelingen binnen een gebied in de afgelopen jaren, maar ook uit een (gemeentelijke) structuurvisie en overig vastgesteld beleid (gemeente, provincie of Rijk). Bovendien kunnen ruimtelijke ontwikkelingen voortvloeien uit aanpalende wet- en regelgeving, waaronder die van de omgevingsaspecten.
In de voorliggende situatie is gekozen voor een beheersverordening, omdat het om een weinig dynamisch gebied gaat waar zich in de afgelopen planperiode nauwelijks nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Wel zijn er vrijstellingen verleend voor kleinschalige ontwikkelingen, waaronder het vergroten van gebouwen.
Omdat het gebied, met uitzondering van een aantal agrarische gronden en bosgronden, bijna geheel is bebouwd, is er geen sprake meer van ontwikkelingsruimte. Ook beleidsmatig (gemeente/provincie) zijn geen planologische veranderingen voorzien. Tot slot is op grond van de thans geldende wet- en regelgeving een aanpassing van bestemmingen niet aan de orde. Wel gelden op sommige gronden extra bouw- en gebruiksbeperkingen (onder andere als gevolg van veranderde wetgeving rond het aspect externe veiligheid). Voor deze aspecten zijn nieuwe, specifieke regelingen opgenomen bovenop de thans geldende regels. Vanwege het feit dat er geen verandering van het huidige gebruik optreedt, worden deze aanvullende bepalingen niet beschouwd als nieuwe ontwikkelingen.
Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. De vraag rijst dan wat bestaand gebruik is. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden als voor het gebruik van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken. Tevens is vastgesteld beleid hieronder geschaard.
De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de definitie 'gebruik in ruime zin'. Daarbij wordt als basis het vigerende bestemmingsplan gekozen.
In de beheersverordening wordt vervolgens de bestaande, in overeenstemming met het bestemmingsplan zijnde bebouwing vastgelegd, met wel kleine - ruimtelijk en functioneel - ondergeschikte uitbreidingsmogelijkheden (bij recht en bij afwijking).
De gemeente Noordenveld gaat bij de keuze voor de beheersverordening uit van de definitie 'gebruik in ruime zin'.
Voor gebieden waar weinig tot geen planologische ontwikkelingen plaatsvinden, kan ook een conserverend bestemmingsplan worden opgesteld. Vergeleken met een conserverend bestemmingsplan biedt een beheersverordening echter enkele voordelen, zowel financieel als procedureel. Vanwege het kostenvoordeel en de kortere procedure is gekozen voor het opstellen van een beheersverordening.