Plan: | Herontwikkeling locatie Vluchtheuvel, Norg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2016BP060-vg01 |
Aan de Donderseweg te Norg ligt in de bossen het voormalig familierecreatiepark De Vluchtheuvel. Het park is al jaren niet meer als zodanig in gebruik en danig in verval.
Het voornemen is nu om op het terrein een woonzorgvoorziening te realiseren. De plannen hiervoor passen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Norgerduinen'. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De locatie ligt ten oosten van Norg op slechts 10 autominuten van de snelweg A28 tussen Assen en Groningen.
Ten zuidwesten van het plangebied en aan de overzijde van de Donderseweg zijn verschillende recreatiewoningen gelegen. Voor het overige deel wordt het perceel begrensd door bos. Ten zuiden van het plangebied ligt een agrarisch perceel. Op onderstaande luchtfoto is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Norgerduinen' (vastgesteld 21 december 2011). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' met daarin een bouwvlak. Het noordoostelijke deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bos'. Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Binnen de bestemming is een bouwvlak van iets meer dan 2,5 hectare opgenomen, dat ongeveer 70% van het bestemmingsgebied 'Recreatie - Dagrecreatie' omvat. Binnen dit bouwvlak kunnen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd tot 10 m hoog en met een bebouwingspercentage tot maximaal 30% van het bouwvlak.
Hoewel de voorgenomen ontwikkeling een aantal elementen (bebouwingsmogelijkheden, ondergeschikte horeca- en congresmogelijkheden) uit de huidige bestemming in zich draagt, is het niet mogelijk binnen deze regeling de een woonzorgvoorziening en zorghotel te ontwikkelen.
Voor de ontwikkeling is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en de huidige en toekomstige inrichting. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van rijk, provincie, regio en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het plangebied is gelegen ten oosten van het dorp Norg. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom.
De omgeving van Norg maakt deel uit van het esdorpenlandschap. De dorpen lagen over het algemeen langs de esranden en in de nabijheid van de beekdalen, in de gunstige overgangszone van hoog, droog en voedselarm naar laag, vochtig en voedselrijk. Halverwege de Middeleeuwen ontwikkelde zich een landbouwsysteem, waarbij de escultuur centraal stond en dat landschappelijk resulteerde in het esdorpenlandschap. De essen bij Norg liggen met name ten zuiden van het dorp. De noordkant bleef lange tijd een open en onontgonnen heidegebied. De huidige bossen zijn van latere datum. Het plangebied ligt op de grens van de essen en het bosgebied.
Het plangebied is gelegen op het terrein van het voormalige familiepretpark. Het park is in de jaren zestig van de twintigste eeuw begonnen als kinderboerderij en dierentuin, en uiteindelijk omgebouwd tot pretpark. Het park bleek niet rendabel en is failliet gegaan. Nadien werd het plangebied tijdelijk bewoond. De tijdelijke bewoning is met het oog op de nieuwe ontwikkeling inmiddels beëindigd.
Alle attracties in het plangebied zijn in het verleden afgebroken. In februari 2010 brandde het voormalige gebouw van het restaurant tot de grond toe af. Alleen de bebouwing van de onderwaterwereld, de baden van het zwembad en een aantal bijgebouwen zijn nog aanwezig. De locatie bestaat uit een grasperceel met aan de randen enkele opgaande groenstructuren (met name bomen) en struikgewas. Permanent oppervlaktewater is niet aanwezig. De locatie wordt met een inrit ontsloten op de Donderseweg. Deze straat geeft vervolgens verbinding met de doorgaande wegen in en nabij het dorp.
Gelet op de rustige locatie in de bossen van Drenthe en de relatief korte afstand van met name Groningen en Assen is het voornemen, in overleg met zorginstellingen, ter plaatse op een rendabele wijze een zorghotel met ondergeschikte en op het zorgconcept gerichte horeca en recreatieve functies tot ontwikkeling te brengen. Er wordt daarbij nadrukkelijk beoogd een hotelexploitatie te drijven waarbij de gasten voornamelijk afkomstig zijn vanuit de omliggende ziekenhuizen. De voorzieningen op locatie zijn bedoeld voor gasten die zorg ontvangen en voor gasten die op een andere manier een direct relatie met de locatie hebben, bijvoorbeeld een relatie met iemand die zorg ontvangt op de locatie.
Zelfstandig wonen zal op de locatie niet aan de orde zal zijn. Er worden wel twee bedrijfswoningen toegestaan (inpandig) met een afwijkingsbevoegdheid naar in totaal vier inpandige bedrijfswoningen. Er is ook een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om in plaats van vier inpandige bedrijfswoningen maximaal vier niet inpandige bedrijfswoningen te bouwen.
Het wonen op de locatie is verder uitsluitend toegestaan in de vorm van:
Wat betreft de gebruiksmogelijkheden op het terrein wordt, op basis van marktonderzoek en overleg, door de initiatiefnemers op dit moment aan het volgende samenhangende zorgconcept gedacht:
Primaire functie: zorg
Ondergeschikte functies (ondersteunend aan de zorgfunctie):
Verder denken de initiatiefnemers aan de volgende gebruiksmogelijkheden:
Zoals reeds aangegeven betreft de planlocatie een rustige plek in de bossen van Drenthe. Vanwege dit groene karakter zal de inrichting van het terrein daarop aansluiten: een groene uitstraling zal ter plaatse de boventoon voeren. De bomen die moeten worden gekapt vanwege de nieuwe ontwikkeling zullen elders op het terrein worden gecompenseerd door het aanplanten van nieuw groen. Ook zal men bij de inrichting van het groen rekening houden met de biotoop voor soorten, waarvoor weliswaar vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen, maar die de door de ingreep kunnen verdwijnen.
Opzet bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is gekozen voor een zo flexibel mogelijke opzet, waarbinnen alle hiervoor genoemde functies mogelijk zijn.
De hoofdfuncties zijn zorghotel, zorgappartementen en maatschappelijke voorzieningen. Tot de maatschappelijke voorzieningen horen bijvoorbeeld de faciliteiten voor medische behandeling, zorgsteunpunt, fysiotherapie en activiteitenbegeleiding. De overige genoemde functies, zoals horeca, detailhandel, cosmetische voorzieningen, kleinschalige recreatieve en sportieve functies zijn ondergeschikt en ondersteunend aan de zorgfunctie. Uitgangspunt is dat deze functies alleen zijn bedoeld voor gasten die zorg ontvangen en voor gasten die op een andere manier een direct relatie met de locatie hebben, bijvoorbeeld een relatie met iemand die zorg ontvangt op de locatie.
Parkeren
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Donderseweg. Dit is de doorgaande weg tussen Norg en Donderen. De parkeerbehoefte van het plangebied moet autonoom worden opgelost. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van het gemeentelijk GVVP. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente Noordenveld gebruik maakt van kencijfers uit de CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Daarbij is uitgegaan van 0,9 parkeerplaatsen per kamer in het zorghotel en 0,6 parkeerplaatsen per zorgappartement. Uitgaande van 120 kamers in het zorghotel en 70 zorgappartementen komt de totale parkeerbehoefte op 150 parkeerplaatsen. Deze 150 parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.
Vanwege de zorgfunctie van het plangebied is het aantal benodigde gehandicaptenparkeerplaatsen hoger dan op een regulier parkeerterrein. Op een openbaar parkeerterrein is de vuistregel dat er 1 algemene gehandicaptenparkeerplaats aanwezig is per 50 openbare parkeerplaatsen. Voor publieke voorzieningen wordt een minimum van 5% aangehouden in de CROW-publicatie. Voor dit plangebied wordt hierbij aangesloten en wordt uitgegaan van circa 8 tot 10 gehandicaptenparkeerplaatsen. De afstand tussen de ingang en de parkeerplaatsen moet zo klein mogelijk zijn en minder dan 100 m. Bij voorkeur zijn deze parkeerplaatsen minimaal 3,5 m breed.
Voor de twee inpandige bedrijfswoningen wordt uitgegaan van 2,4 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte voor de twee bedrijfswoningen is 5 parkeerplaatsen. Voor de twee extra te realiseren bedrijfswoningen waarvoor een afwijkingsbevoegdheid wordt opgenomen in voorliggend bestemmingsplan geldt dat bij realisatie van deze woningen ook aan deze parkeernorm voldaan moet worden.
Ook bij een maximale invulling van de planologische ruimte (bvo 25.000 m2) moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen en zullen de parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.
Verkeersgeneratie
De nieuwe voorziening genereert verkeer. Met behulp van CROW-publicatie 317 is de verkeersgeneratie berekend voor het plan.
Voor de berekening is uitgegaan van de maximale planologische invulling. De zorgappartementen en Better In, Better Out kamers zijn niet gemaximaliseerd op aantallen, maar op een maximale brutovloeroppervlakte van 25.000 m2. In theorie kunnen dus of alleen zorgappartementen worden gerealiseerd of alleen Better In, Better Out kamers (ziekenhuis). Better In, Better Out kamers hebben een hogere verkeersgeneratie. Voor de maximale planologische invulling wordt daarom uitgegaan van een bvo van 25.000 m2 én een worst case-situatie waarbij deze oppervlakte alleen met Better in, Better out kamers wordt ingevuld. De berekening is opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 1. Verkeersgeneratie
functie | aantal | eenheid | verkeersgeneratie | functieomschrijving | |||
min. | max. | gem. | totaal | CROW | |||
bedrijfswoning | 4 | woningen | 7.8 | 8.6 | 8.2 | 33 | koop, vrijstaand |
better in, better out | 25.000 | m2, 100m2 bvo | 8.2 | 9.0 | 8.6 | 2.150 | ziekenhuis |
dierenpark | 1 | stuks | 22.5 | 22.5 | 22.5 | 23 | kinderboerderij |
totaal aantal ritten | 2.206* |
* gebaseerd op de maximale planologische invulling.
Deze hoeveelheid verkeer (2.206 ritten per etmaal) leidt niet tot een verminderde doorstroming of verkeersveiligheid op de Donderseweg.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.2 van deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.
Omgevingsvisie en -verordening
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De (geactualiseerde) Omgevingsverordening is op 17 oktober 2015 in werking getreden.
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaaleconomisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
RUIMTELIJKE KWALITEIT
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.
KERNKWALITEITEN
In het navolgende is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op dit bestemmingsplan.
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het zuidwestelijk deel van het plangebied een gemiddeld beschermingsniveau van toepassing. Gezien het feit dat het plan ingrepen in de bodem mogelijk maakt ter plaatse van in het verleden reeds verstoorde gronden, is er geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteit.
Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied ligt niet in bestaand stedelijk gebied. Wel is er sprake van een herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Er is daarom geen sprake van aantasting van essen of beekdalen. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'voorwaarden verbinden'. Het plangebied maakt deel uit van 'het esdorpenlandschap rond Norg' waar de provincie vraagt om de cultuurhistorische samenhang als belangrijkste vertrekpunt te nemen in een gebied dat veel aan verandering onderhevig is. Specifiek voor het plangebied wordt deze cultuurhistorische samenhang geduid door de ruimtelijke opzet van het esdorp. De provinciale ambitie richt zich op "het in standhouden van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen".
Op grond van de kernkwaliteit Natuur maakt het plangebied onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). In paragraaf 4.4 Ecologie wordt hierop verder ingegaan.
Op grond van de kernkwaliteit Archeologie tenslotte geldt voor het plangebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.1 Archeologie wordt hierop verder ingegaan.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden. De treden van de ladder zijn als volgt:
Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt van een gebied met een dagrecreatieve bestemming naar een gebied met functies gericht op gezondheid. Er wordt een zorghotel, zorgappartementen en op het zorgconcept gerichte horeca gerealiseerd.
Binnen de huidige bestemming is sprake van een bouwvlak van circa 2,5 ha dat voor 30% bebouwd mag worden, tot een bouwhoogte van 10 m. In de toekomstige situatie wordt het bouwvlak uitgebreid naar circa 3,5 ha. Het bebouwingspercentage wijzigt niet. De maximale bouwhoogte gaat naar 12 m.
Hoewel het zorgconcept een aantal elementen uit de huidige bestemming in zich draagt, is er wel sprake van significante extra bebouwingsmogelijkheden en moet gezien de functiewijziging de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevestigend worden beantwoord.
Regio
Bij de toepassing van de ladder is de afbakening van de regio van belang. De omvang van de regio is afhankelijk van de stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt en moet van geval tot geval worden vastgesteld. Het regionale behoefte-onderzoek moet hierop worden afgestemd. Kanters Advies heeft in opdracht van de initiatiefnemer een marktonderzoek uitgevoerd (Kanters Advies, 2012). Op basis van dit onderzoek is de omvang van de regio bepaald als het gebied in een straal van circa 20 km rond het plangebied.
ad 1.
Om te komen tot een juiste bepaling van het marktpotentieel en de regionale behoefte is in bovengenoemd marktonderzoek de omvang van de doelgroepen voor de zorgvoorzieningen en bijbehorende ondersteunende functies bepaald. Daarnaast is de dichtheid van zorginstellingen bepaald, waarbij rekening is gehouden met de zorgoplossingen die in de omgeving worden aangeboden door onder meer ziekenhuizen, privéklinieken en verpleeg- en verzorgingstehuizen.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er een duidelijke behoefte naar zorgoplossingen voor gezondheidsproblemen aanwezig is en dat deze te lokaliseren is naar een aantal specialismen en diagnoses. Het zorgaanbod sluit ook goed aan op de geplande woonzorgfuncties in het plangebied.
In de omgeving van Norg is het aantal zorginstellingen voor verpleging en verzorging groter dan gemiddeld in Nederland. Met de ontwikkeling van voorliggend plan wordt op zich een nog grotere capaciteit gecreëerd. Een zorginitiatief voor verpleging en verzorging kan zich onderscheiden van de concurrentie op basis van luxe en een volledig zorgaanbod.
Gezien de bijzondere aard en combinatie van verschillende functies, de situering in een hoogwaardige omgeving en de interesse van instellingen uit de omgeving om gebruik te maken van de nieuwe bestemming, kan gesteld worden dat met het plan sprake is van een onderscheidend initiatief. De ontwikkeling voorziet in een relatief geringe kwantitatieve uitbreiding en een kwalitatieve (regionale) behoefte. De vraag of er sprake is van een regionale behoefte kan daarmee positief worden beantwoord.
ad 2.
De ontwikkeling vindt plaats op gronden die in het verleden al bestemd waren voor recreatieve functies. Voor het ruimtebeslag voor de plannen wordt dus grotendeels gebruikgemaakt van gronden die al waren voorzien van een bouwvlak en werden gebruikt voor recreatie. Zoals al eerder aangegeven is binnen de huidige bestemming sprake van een bouwvlak van circa 2,5 hectare dat voor 30% bebouwd mag worden. In de toekomstige situatie wordt het bouwvlak uitgebreid naar circa 3,5 hectare. Het bebouwingspercentage wijzigt niet.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de ontwikkeling sprake is van een herstructurering van bestaand bebouwd gebied, waarbij een voormalig attractiepark een passende nieuwe invulling krijgt.
ad 3.
Door de positieve beantwoording van de tweede vraag hoeft de derde 'trede' van de ladder niet te worden behandeld. Op grond van het voorgaande kan gesteld worden dat er met het plan sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik waarbij voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat met voorliggend bestemmingsplan wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid. Daarnaast is er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Regiovisie Groningen-Assen 2030
In het kader van de 'Regiovisie Groningen-Assen 2030' is de gemeente Noordenveld een samenwerkingsverband met de omliggende gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe aangegaan om mee te werken aan de versterking van de economische kernregio Groningen-Assen. In deze regio heeft Roden, samen met Leek, een 'schragende' functie voor wonen en werken. Met het plan worden woonzorgvoorzieningen mogelijk gemaakt. Er is daarom geen sprake van een uitbreiding van de woningvoorraad. Daarom heeft dit plan geen relatie met de 'Regiovisie Groningen-Assen 2030'.
Omgevingsvisie Noordenveld 2030
Op 8 februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie is de strategische visie van de gemeente waarin aspecten van het ruimtelijke en sociale domein zijn geïntegreerd. In de visie staan vijf kernwaarden centraal: transparant, leefbaar, groen, ondernemend en duurzaam.
Transparant en een transparant bestuur betekent dat het voor inwoners helder is welke afwegingen het bestuur maakt, het betekent niet dat inwoners altijd gelijk krijgen. Leefbaarheid staat voor alles wat het samen leven in Noordenveld prettig maakt. Groen staat voor natuur, rust en ruimte voor de inwoners en bezoekers. Recreatie en toerisme, hoogwaardige kennisindustrie, een levendige middenstand in de verschillende kernen en de agrarische sector zijn de pijlers van Noordenveld als ondernemende gemeente. Duurzaam is het zorgvuldig omgaan met de beschikbare bronnen en het gebruik van de ruimte.
Onderdeel van de kernwaarde ondernemend is werkgelegenheid. In de sector zorg en ondersteuning geeft de gemeente ruimte aan nieuwe innovatieve zorgconcepten. Nieuwe projecten op het gebied van gezondheidstoerisme en gezond ouder worden, worden gestimuleerd.
De ambitie van de gemeente voor de locatie Vluchtheuvel is ook vastgelegd in de Omgevingsvisie. Het gebied van de Vluchtheuvel is ontwikkeld met een bij het dorp en gebied passende functie.
Uit toetsing aan de Omgevingsvisie blijkt dat het planvoornemen aansluit bij de gemeentelijke ambities.
Woonbeleid
Het omgevingsplan van de provincie Drenthe vraagt om regionale afstemming en samenwerking, onder meer op het vlak van wonen. Om dat te bereiken, zorgt elke Drentse regio samen met de provincie voor onderlinge afstemming in de programmering. De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid vastgelegd in onder andere prestatieafspraken en het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'.
Sinds eind 2012 is de planningslijst een sturingsinstrumentarium van het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'. Omdat het in voorliggend bestemmingsplan gaat om woonzorgvoorzieningen kan worden gesteld dat er geen sprake is van uitbreiding van de woningvoorraad. Het planvoornemen levert geen belemmeringen op vanuit de woningbouwafspraken en is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid.
Welstandsnota
Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.
Bij aanvragen van een omgevingsvergunning worden bouwplannen getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. De criteria spitsen zich toe op materiaalgebruik, ligging, vorm en massa. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria worden tenietgedaan.
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is hoofdstuk 2 'Algemene welstandscriteria' van de Welstandsnota van toepassing. Ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de criteria zoals hierin zijn opgenomen.
Daarnaast heeft de gemeente Noordenveld de gemeente ingedeeld in gebieden met gebiedsspecifieke welstandscriteria. Het gebied valt in gebied 43 'Recreatie' van de Welstandsnota. Voor deze gebieden geldt het beleid gericht op beheer van de structuur en bebouwing. Ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de bijbehorende criteria. De criteria zijn onder andere gericht op het behouden van een recreatieve uitstraling bijvoorbeeld door middel van het toepassen van hout of houtachtige materialen, traditioneel kleurgebruik en eenvoudige detailleringen. In het ontwerp van het voornemen wordt hiermee rekening gehouden en in de verdere uitwerking zal hieraan worden getoetst.
Landschapsbeleidsplan
Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.
Omdat de ruimtelijke ontwikkeling buiten het dorp Norg plaatsvindt, is het Landschapsbeleidsplan in dit geval relevant.
In het Landschapsbeleidsplan is het plangebied onderdeel van het gebiedstype 'Oude cultuurgronden en esdorpen'. Voor dit gebiedstype is het beleid gericht op het 'handhaven en beschermen van de karakteristieke samenhang van het esdorpenlandschap'. In paragraaf 6.2 van het Landschapsbeleidsplan wordt uitgebreid ingegaan op de visie voor dit gebied.
Functieverandering en verdichting door bebouwing wordt benoemd als potentieel knelpunt voor dit landschapstype. Omdat het planvoornemen plaatsvindt binnen een bestaand bestemmingsvlak, blijft de samenhang van het landschap gelijk. Daarnaast blijven de randen van het plangebied bestaan uit bosstroken, waardoor er geen sprake is van een andere beleving van de cultuurhistorische waarde van het landschap of uitstraling van het plangebied. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het landschapsbeleidsplan en vormt geen beperking voor de samenhang van het esdorpenlandschap.
Groenvisie Noordenveld
In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast. De Groenvisie wordt geactualiseerd.
In de huidige Groenvisie wordt de functie van groen voor het dorp Norg beschreven als 'een duidelijk begeleidende functie, de bezoeker wordt op een natuurlijke wijze van de entree van het dorp naar de kern van het dorp geleid'. De opbouw bestaat uit veelal oude, zware lanen naar de kern van het dorp toe.
Het plangebied is net buiten het dorp Norg gelegen en is onderdeel van de verbinding tussen het dorp en het omliggende landschap. Het planvoornemen dient aan te sluiten bij de groenvisie. Aandachtspunten in de groenvisie voor dorpsranden zijn dat er een relatie moet worden gelegd tussen het dorp en het buitengebied. De beplanting moet worden afgestemd op de beplanting van het aangrenzende landschap.
Het plangebied bevat aan drie zijden een bestaande bosstrook waarop de bestemming Bos behouden blijft. Het aanzicht van het plangebied vanaf de Donderseweg, een van de wegen die dient als entree van het dorp Norg, blijft hierdoor vrijwel gelijk ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie is sprake van gebiedseigen beplanting, passend bij de omliggende bospercelen. Het planvoornemen sluit aan bij de Groenvisie Noordenveld.
Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025
In het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025 wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.
Het plangebied ligt aan de Donderseweg. Dit is een doorgaande weg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km/uur. De nieuwe ontwikkeling sluit goed aan bij de functie en inrichting van de Donderseweg.
Gemeentelijk rioleringsplan
Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.
De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.
TOETSINGSKADER GEMEENTELIJKE WATERTAKEN
Doelen gemeentelijke watertaken:
In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.
Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.
Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:
Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.
In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:
Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
UITVOEREND BELEID ZORGPLICHT GRONDWATER
Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.
Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde aspecten. De watertoets is verder toegelicht in paragraaf 4.9.
Nota duurzaamheid
In deze nota geeft de gemeente aan hoe ze in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus ligt daarbij op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De sectoren waarop wordt ingezet zijn woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.
De verantwoordelijkheid voor energiebesparing en duurzame energie ligt in eerste instantie bij de sectoren zelf. De rol van de gemeente zal een faciliterende en ondersteunende zijn.
De ambitie van de gemeente is om in 2025 een 'duurzame' gemeente te zijn. De gemeente heeft in de Nota duurzaamheid doelstellingen opgesteld voor woningen, bedrijven, eigen organisatie en duurzame energieproductie.
Voor bedrijven richt de gemeente zich onder andere op het verduurzamen van bedrijven(terreinen) en het vergroten van het aandeel duurzame energie.
In de voorgenomen ontwikkeling is sprake van nieuwbouw. Hiervoor gelden de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit, ook wat betreft isolatie- en duurzaamheidsmaatregelen. Het voornemen voldoet aan de meest recente eisen wat betreft duurzaam bouwen.
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.0, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van deze beleidsadvieskaart.
Uitsnede Beleidsadvieskaart, gemeente Noordenveld
Het grootste deel van het plangebied heeft een 'hoge of middelhoge verwachting'. In het noordelijk deel van het plangebied (groen met rode omlijning) ligt een gedeelte met een 'middelhoge verwachting (beekdal)'. In het zuidwesten is de uiterste punt aangeduid als 'depressies/laagten, al dan niet gevuld met organisch materiaal'. Een klein deel van het plangebied is al een keer archeologisch onderzocht en is op basis van dat onderzoek vrijgegeven.
Voor deze archeologische verwachtingswaarden gelden de volgende onderzoeksverplichtingen:
hoge of middelhoge verwachting | bij ingrepen > 1.000 m2 verkennend booronderzoek (6 boringen per ha), zo nodig karterend onderzoek |
middelhoge verwachting (beekdal) | veldinspectie na uitvoering bodemingrepen |
depressies/laagten | altijd (verkennend), karterend booronderzoek |
Onderzoek
In december 2016 en januari 2017 heeft een inventariserend archeologisch veldonderzoek, verkennende en karterende fase, plaatsgevonden. Het onderzoeksgebied betreft het bestemmingsvlak Maatschappelijk. De boringen lieten verstoorde bodems zien. Veel boringen laten een overstoven podzolbodem zien, met soms een beginnende podzolvorming in het stuifzand. Het opgeboorde zand is gezeefd en op één boorlocatie (nummer 54) zijn archeologische indicatoren aangetroffen, namelijk drie afslagen en drie splinters (vuursteen). Dit betreft het uiterste noordoosten van het onderzoeksgebied. Op deze locatie staan op dit moment bomen. Als de bomen worden gerooid voor aanvang van de bouw, zal de mogelijke vindplaats vernietigd worden. Op onderstaande afbeelding is de 'rechthoek' weergegeven waar de archeologische indicatoren zijn aangetroffen.
Onderzoeksgebied archeologie (bron: De Steekproef)
Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 Archeologisch onderzoek bij de toelichting opgenomen.
Advies
In het onderzoeksrapport wordt geadviseerd om binnen deze rechthoek (van circa 80 x 43 m) de bomen nog niet te rooien en archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren wanneer bomen in dit gebied wel moeten worden gerooid, in de vorm van proefputten tussen de bomen door. Geadviseerd wordt om circa 10% (344 m2) van dit gedeelte van het onderzoeksgebied op deze manier te onderzoeken op de aanwezigheid van eventuele archeologische grondsporen (haardplaatsen en haardkuilen, vuursteen bewerkingsplaatsen et cetera) en archeologisch materiaal. Hiervoor dient contact te worden opgenomen met de bevoegde overheid en er dient een Programma van eisen te worden opgesteld.
Geadviseerd wordt om het overige deel van het onderzoeksgebied vrij te geven.
Conclusie
In het grootste deel van het onderzoeksgebied (bestemmingsvlak Maatschappelijk) zijn er vanuit het aspect van archeologie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Voor de rechthoek in het noordoostelijk deel van het onderzoeksgebied zal vóórdat de bomen worden gekapt en gerooid in verband met de bouw (of voordat er andere bodemingrepen dieper dan 30 cm plaatsvinden) nader onderzoek moeten plaatsvinden in de vorm van proefputten tussen de bomen. In het bestemmingsplan wordt dit door middel van een omgevingsvergunningsplicht vastgelegd.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
In november 2015 is door MUG ingenieursbureau een historisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige historisch onderzoek is als Bijlage 2 Historisch bodemonderzoek aan dit plan toegevoegd. Uit het historisch onderzoek is gebleken dat er nog een verkennend bodemonderzoek en asbestinventarisatieonderzoek moest worden uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn in 2017 uitgevoerd.
Milieukundig bodemonderzoek
Het milieukundig bodemonderzoek is uitgevoerd door Sigma Bouw & Milieu (rapportage d.d. 24 november 2017). Een rapport van dit onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend milieukundig bodemonderzoek aan dit plan toegevoegd.
Op basis van de bekende onderzoeksresultaten van grond- en grondwatermonsters, ter plaatse van de in het onderzoek onderzochte terreindelen, blijkt dat de bodem niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De grond- en het grondwatermonsters ter plaatse van de onderzochte delen van de onderzoekslocatie bevatten plaatselijk verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. In geen van de gevallen wordt ten aanzien van de licht verhoogd gemeten chemische verontreinigingen in de grond en in het grondwater de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (>0.5) overschreden waardoor met betrekking tot de in het onderzoek onderzochte terreindelen er geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van een nader onderzoek.
De eindconclusie heeft betrekking op de chemische gesteldheid van de bodem (exclusief asbest) ter plaatse van de onderzochte, toegankelijke delen van de locatie (exclusief niet toegankelijke delen).
Het bodemonderzoek heeft enkel betrekking op de terreindelen die ten tijde van de onderzoeken toegankelijk waren. Bij de verdere herontwikkeling van het terrein moet de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de, tijdens dit onderzoek, niet toegankelijke terreindelen, alsnog worden onderzocht. In het rapport is aangegeven om welke locaties het gaat.
Asbestinventarisatieonderzoeken
Uit de asbestinventarisatieonderzoeken blijkt dat er op verschillende locaties asbest aanwezig is. De rapportages van het asbestinventarisatieonderzoek zijn als Bijlage 4 Asbestinventarisatie 1 en Bijlage 5 Asbestinventarisatie 2 bij de toelichting opgenomen. In de rapportages van de onderzoeken is opgenomen op welke locaties asbest aanwezig is en waarmee rekening moet worden gehouden bij werkzaamheden op locatie.
Bodemonderzoek asbest
In oktober 2017 heeft Sigma een verkennend bodemonderzoek asbest in de grond uitgevoerd op een tweetal terreindelen, te weten ter plaatse van het afgebrande restaurant en ten oosten van de chlooropslagplaats. In het rapport wordt de aanbeveling gedaan om op de plaatsen waar eerder asbest is aangetroffen op het maaiveld een onderzoek asbest in de grond uit te voeren en om nader onderzoek uit te voeren ter plaatse van het afgebrande restaurant. Het volledige onderzoek is als Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek asbest in grond bij de toelichting opgenomen.
Op de asbestverdachte locaties heeft in januari 2018 nog een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de grond bij de vijver, rond de werkplaats en voor de wekplaats plaatselijk asbest bevat in concentraties boven de interventiewaarde. Voor deze delen geldt de aanbeveling tot nader onderzoek. Ter plaatse is thans nog sprake van een bestaande betonnen vijver en de betonvloer van de werkplaats, waardoor deze locatie niet bereikbaar is voor nader onderzoek. Ook zullen er waarschijnlijk, in verband met de toegankelijkheid, nog bomen moeten worden gekapt voor het nader onderzoek. Op de overige onderzochte plaatsen zijn in de grond gehalten asbest boven de detectiewaarde maar wel onder de waarde voor nader onderzoek gemeten. Voor deze plaatsen is het bodemonderzoek daarmee afgerond.
Ter plaatse van de vijver, de werkplaats en het afgebrande restaurant moet nog nader onderzoek worden uitgevoerd. Dit zal worden uitgevoerd tijdens/na de sloop.
Conclusie
De omvang van de vervuiling en de verwijdering hiervan is met bovengenoemde onderzoeken voldoende in kaart gebracht. Op enkele plaatsen moet nog nader onderzoek worden uitgevoerd, maar op voorhand wordt ervan uitgegaan dat dit de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Noordenveld werkt aan haar cultuurhistorisch beleid. Het plangebied maakt deel uit van het gebied "Bossen Norg". De bossen ten noorden van Norg vormen een van de grootste op stuifzand aangeplante boscomplexen van Noord-Drenthe. De aanleg van de bossen vanaf de late 19e eeuw is belangrijk geweest voor de sterke toeristisch recreatieve ontwikkeling van Norg. In het bosgebied zijn vele recreatieve bungalows gebouwd, zowel particulier en als onderdeel van een park. Bijzonder is het bungalowpark Den en Duin, als eerste vakantieoord, gesticht door werknemersvereniging De Toekomst uit Groningen, waar nu diverse provinciale monumenten te vinden zijn. Een open plek in het bos, in de Oosterduinen, was in de jaren ’60 en ‘70 een plek waar groepen vakantiegangers samen kwamen, onder andere voor de zogenoemde Pinkstervieringen. In de bossen zijn nog verschillende oude paden terug te vinden, die het dorp Norg met de noordelijker gelegen dorpen verbonden, waaronder een deel van het kerkepad naar Langelo. Het bosgebied is in trek bij vele groepen gebruikers. Hierdoor ligt er vanuit verschillende belangen(groepen) een grote druk op het gebied.
De ambitie voor het gebied is het in stand houden en benadrukken van de oude historische structuren in het bosgebied en het vasthouden aan de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden, door ze naast elkaar en met elkaar een plek te geven.
De ontwikkeling van het plangebied heeft geen negatieve invloed op de aanwezige cultuurhistorische structuren en elementen nabij het plangebied.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten op de natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming). Hiertoe is door BügelHajema Adviseurs een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het Advies natuurwaarden De Vluchtheuvel te Norg d.d. 5 december 2016. Hierna is de conclusie van dit onderzoek opgenomen. Het gehele onderzoeksrapport is als Bijlage 7 Advies natuurwaarden aan dit plan toegevoegd.
Uit het ecologisch veldonderzoek van 8 november 2016 bleek dat in het plangebied potentieel leefgebied aanwezig is voor beschermde soorten vleermuizen, hazelworm, levendbarende hagedis, adder, vogels met een jaarrond beschermde nestplaats en steenmarter. Om inzicht te krijgen in de aan- en afwezigheid van deze beschermde soorten, in het terreingebruik van deze soorten en/of als gevolg van de beoogde ontwikkelingen sprake is van overtreding van verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming (Wnb), is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het aanvullend onderzoek is als Bijlage 7 Advies natuurwaarden aan het plan toegevoegd. Onderstaand wordt ingegaan op de resultaten van beide onderzoeken.
Gebiedsbescherming
Beschermde gebieden (Natura 2000) in het kader van de Wnb liggen op enige afstand van het plangebied. Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het Natura 2000-gebied Norgerholt, dat op ongeveer 2 km afstand van het plangebied ligt. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de het Norgerholt. Wel moet, gezien de aard en omvang van de nieuwe ontwikkeling, rekening worden gehouden met een toename van de stikstofdepositie. Er is daarom een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 9 AERIUS-berekening aan dit plan toegevoegd. Uit de berekening blijkt dat dat de bijdrage van de projectbijdrage op het meest nabijgelegen verzuringsgevoelige Natura 2000-gebied, Norgerholt, nihil is. Er zijn dus geen significante effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten. Voor dit plan is geen vergunning op grond van de Wnb nodig.
Het plangebied ligt in zijn geheel in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de huidige situatie maakt een groot deel van het plangebied al onderdeel uit van het bestemmingsvlak voor de functie Recreatie - Dagrecreatie. Dit bestemmingsvlak was ingericht als erf met bebouwing. In de nieuwe situatie wordt het bestemmingsvlak wel wat verschoven, waardoor mogelijk enkele bomen in het noorden van het bestemmingsvlak moeten worden gekapt, maar het totale ruimtebeslag neemt niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Om na te gaan of het project in het kader van NNN doorgang kan vinden, is in eerste instantie een overleg met de gemeente Noordenveld en de provincie Drenthe gevoerd om na te gaan of in voorliggende situatie sprake is van een groot belang. Zowel de gemeente als de provincie hebben in een eerder overleg aangegeven positief te staan tegenover de plannen voor herontwikkeling van De Vluchtheuvel.
Uit het overleg en de nadere beoordeling is gekomen dat het planvoornemen geen significant effect heeft op het NNN. Het bevoegd gezag (provincie) heeft in een mail d.d. 30 november 2017 aangegeven dat in geval van kap van bomen in een deel van het bestemmingsvlak (zie afbeelding hieronder) wel een compensatieplicht geldt. Omdat het bouwvlak maar voor 30% mag worden bebouwd, is er binnen het bestemmingsvlak voldoende ruimte voor compensatie. In het definitieve ontwerp zal hiermee rekening worden gehouden.
Op grond van de Wet natuurbescherming geldt in een aantal gevallen een meldplicht (artikel 4.2, eerste lid van de Wnb) voor de kap van houtopstanden. Het moet dan gaan om een houtopstand die een oppervlakte grond beslaat van 1.000 m2 of meer, of die bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen. Een kapmelding is verplicht voor elke velling, niet zijnde een dunning, in een houtopstand groter dan 1.000 m2.
Houtopstanden in tuinen en op erven vallen daar niet onder. Op basis van jurisprudentie wordt enkel het bestemmingsvlak dat dienstbaar is aan de hoofdfunctie beschouwd als erf in de zin van de Wnb. De op onderstaande afbeelding geel omlijnde bosgedeelten zijn niet dienstbaar geweest aan de voormalige functie dagrecreatie maar hebben altijd de functie bos gehad. Indien de initiatiefnemer bos wil kappen, gelegen binnen de gele omlijning, dient hiervoor een kapmelding te worden gedaan.
Wel geldt er bij kap een herplantplicht op grond van de Wnb. Hiervoor moet initiatiefnemer een compensatieverzoek doen bij de provincie. De herplant van bomen moet binnen drie jaar worden gerealiseerd.
Gebied waarvoor kapmeldingsplicht geldt (geel omlijnd, bron: provincie Drenthe)
Soortenbescherming
Binnen het plangebied komen diverse beschermde natuurwaarden voor, dan wel zijn te verwachten. Onderstaand volgt een samenvatting van de belangrijkste resultaten.
Als gevolg van de plannen gaan mogelijk verblijfplaatsen en foerageergebied van vleermuizen verloren. Wanneer hiervan sprake is, worden verbodsartikelen uit de Wnb overtreden. Om zekerheid te krijgen over het gebruik van het terrein door vleermuizen is aanvullend onderzoek uitgevoerd door middel van een aantal bezoeken aan het plangebied. Hieruit is gebleken dat er in het plangebied geen sprake is van een vliegroute, essentieel foerageergebied of vaste verblijfplaats van vleermuizen.
Mogelijk gaat een verblijfplaats van steenmarter verloren als gevolg van de plannen. Om na te gaan of daadwerkelijk een verblijfplaats aanwezig is, is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Er zijn geen (sporen van) steenmarters aangetroffen. De aanwezigheid van steenmarter kan derhalve worden uitgesloten.
Het broed- en foerageergebied van een aantal vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest (havik, sperwer of ransuil) kan als gevolg van de ontwikkelingen veranderen, dan wel verdwijnen. Om hierover zekerheid te krijgen, was nader onderzoek noodzakelijk. Tijdens de inventarisaties in het kader van het nader onderzoek zijn geen nesten, holtes of plukplaatsen van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen. Bovendien zijn betreffende vogelsoorten niet gezien of gehoord. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nestplaatsen kan worden uitgesloten.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden (Wnb artikelen 3.1 en 3.5). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Daarbij ligt de nadruk op het verwijderen van beplanting, opgaand groen en gebouwen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de beoogde plannen gaat mogelijk leefgebied van de beschermde reptielensoorten hazelworm, adder en levendbarende hagedis verloren. Om na te gaan of hiervan daadwerkelijk sprake is, is aanvullend onderzoek naar reptielen nodig. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd door middel van vier bezoeken in de zomerperiode juni-september, met behulp van plaatjes (bijvoorbeeld golfplaten, dakpannen, vloerbedekkingtegels) waar de dieren graag onder wegkruipen (RAVON 2003). Op basis van dit onderzoek wordt vastgesteld of het nemen van vervolgstappen (zoals het aanvragen van een ontheffing van de Wnb) nodig is.
Gedurende de inventarisaties in het kader van het nader onderzoek is eenmalig een hazelworm waargenomen. De waarneming van slechts één exemplaar doet vermoeden dat het om een kleine populatie gaat.
Binnen het plangebied komen enkele algemene beschermde zoogdier- en amfibieënsoorten voor. Als gevolg van de beoogde plannen kunnen verbodsovertredingen worden verwacht (artikel 3.10 van de Wnb). In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor de betreffende algemene beschermde soorten echter een vrijstelling voor de relevante verbodsbepalingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is een ontheffingsaanvraag voor deze soorten niet aan de orde.
Tijdens de inventarisatierondes ten behoeve van de reptielen zijn ook amfibieën aangetroffen, zoals meerdere exemplaren gewone pad en bruine kikker. In de zwembadjes zijn bruine kikker en bastaardkikker waargenomen. In het bos ten noordoosten van het plangebied is een reekalfje waargenomen. Voor deze soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen in Drenthe een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wnb.
In de zwembadjes aan de westzijde van het plangebied zijn vijf volwassen exemplaren poelkikker en zes exemplaren heikikker aangetroffen. Poelkikker en heikikker zijn beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt. In het plangebied is geen sprake van een zelfstandige populatie van heikikker of poelkikker. Wel vormt het terrein onderdeel van het landbiotoop van populaties in de wijde omgeving.
Conclusie
Ten aanzien van de soorten hazelworm, heikikker en poelkikker is met betrekking tot de voorgenomen ontwikkelingen een ontheffing op grond van artikel 3.8 van de Wnb nodig. Initiatiefnemer zal deze ontheffing aanvragen indien er sprake is van de ontwikkeling van de plek waar deze soorten voorkomen.
Indien de initiatiefnemer bos wil kappen, gelegen binnen de gele omlijning zoals in bovenstaande afbeelding is aangegeven, zal hiervoor een kapmelding worden gedaan.
Op voorhand wordt ervan uitgegaan dat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Visie externe veiligheid
De gemeente Noordenveld beschikt over een Visie Omgevingsveiligheid 2016-2019. In deze visie zijn de gemeentelijke ambities ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid verwoord. Met de visie worden een aantal ambities onderschreven:
Gestreefd wordt naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is van belang dat de gemeente Noordenveld een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo wordt ervaren.
Het behoud van de lokale bedrijvigheid en werkgelegenheid is een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente waarbij ook wordt ingestoken op industrie met een laag risicoprofiel. Dit houdt in dat bij de inrichting nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de bestaande gebiedskwaliteiten.
De aan te houden veiligheidsafstanden zijn in de wetgeving benoemd als risicocontouren waarbij de risicocontour PR10-6 een belangrijke is. De PR10-6-contour geeft aan hoe groot de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron.
Woningen, scholen, bejaardenhuizen etc. worden gezien als kwetsbare objecten en mogen niet in deze risicocontour van een inrichting komen te liggen. Objecten zoals kantoren, bedrijfswoningen, etc. worden gezien als beperkt kwetsbare objecten en mogen ook niet in die risicocontour komen te liggen tenzij er zwaarwichtige redenen zijn. Deze beleidsruimte vloeit voort uit de huidige regelgeving. Of de gemeente gebruik zal maken van deze beleidsruimte is niet in te schatten. Wel vindt ze het belangrijk om, indien zich een situatie voordoet, een afweging te kunnen maken. In deze visie is aangegeven aan welke aspecten dan dient te worden voldaan (zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening). Hiervoor dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Drenthe.
Naast de genoemde risicocontour moet volgens de wetgeving ook worden gekeken naar de bevolkingsdichtheid in een bepaalde straal rondom een dergelijke risicovolle inrichting. Dit wordt het groepsrisico genoemd. Immers, des te meer mensen er wonen of verblijven, des te groter de kans op meer dodelijke slachtoffers als er een incident plaatsvindt. De wetgeving heeft wel een zachte norm (oriëntatie waarde) voor het groepsrisico gesteld maar laat de gemeente vrij om haar eigen beleid te ontwikkelen.
De gemeente zal invulling geven aan hun bevoegdheid om de oriëntatiewaarde niet als harde norm hanteren, dan wel dat een overschrijding van de oriënterende waarde pas acceptabel wordt bevonden als optimaal aan alle aspecten zoals zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening wordt voldaan.
Deze insteek wil de gemeente ook toepassen bij toenames van het groepsrisico die onder de oriënterende waarde blijven. Dit betekent dat de toename van het groepsrisico altijd goed gemotiveerd zal worden waarbij de gemaakte keuzes worden verantwoord en vastgelegd in het bijbehorende document, bijv. het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.
Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen sluit de gemeente zich aan bij de te hanteren veiligheidsafstanden conform rijksbeleid, waarbij de aandacht voor het groepsrisico nadrukkelijk aanwezig zal zijn. De gemeente zal dan indien nodig in de bestemmingsplannen zones rond de wegen en leidingen opnemen waarbinnen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan.
Samengevat hanteert de gemeente voor nieuwe situaties de navolgende uitgangspunten:
Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten | Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde Groepsrisico | Toename Groepsrisico |
Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden |
Inrichtingen
Om te bepalen of in en in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. Hieruit blijkt dat risicovolle inrichtingen op een dusdanig grote afstand liggen dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het planvoornemen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor.
Over de aanwezige wegen in de nabijheid van het plangebied vinden niet/nauwelijks transporten met gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen leggen geen beperkingen op aan de omgeving. Er is geen water of spoor aanwezig in de omgeving van het plangebied. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.
Buisleidingen
Naast inrichtingen, geeft de risicokaart van de provincie ook de ligging van buisleidingen weer. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding ligt op een afstand van circa 700 m, waardoor het plangebied buiten de invloedssfeer van de leidingen ligt. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.
In opdracht van de Poland & Wagemakers B.V. heeft BügelHajema Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluidsbelasting op de te realiseren geluidsgevoelige bebouwing in het herontwikkelingsgebied de Vluchtheuvel te Norg. De Wet geluidhinder beschouwt de functies die kunnen worden gerealiseerd in dit plan als een geluidsgevoelig object. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn hierna samengevat.
Situatie
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een aantal geluidsgevoelige functies. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is.
Bij het onderzoek is gebruikgemaakt van de door de opdrachtgever verstrekte tekeningen van de nieuwbouwlocatie, inclusief een digitale ondergrond van de omgeving. Daarnaast zijn de overige parameters (hoogte bebouwing, hoogte maaiveld, hoogte wegen, bodemgesteldheid et cetera) geïnventariseerd.
Wet geluidhinder
ZONES
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:
Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken, alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie.
Het stedelijk gebied wordt gedefinieerd als: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg".
Het buitenstedelijk gebied wordt gedefinieerd als: "het gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg".
In onderstaande tabel zijn de zonebreedtes opgenomen.
Tabel 2. Zonebreedtes wegverkeer | ||
Aard gebied | Aantal rijstroken | Zonebreedte ter weerszijden van de weg |
Stedelijk | 1 of 2 3 of meer |
200 m 350 m |
Buitenstedelijk | 1 of 2 3 of 4 5 of meer |
250 m 400 m 600 m |
De in de nabijheid van het plangebied gelegen N858 kent deels een maximum snelheid van 60 km/uur en deels een snelheid van 80km/uur en is gelegen in buitenstedelijk gebied. Deze weg kent derhalve een zone van 250 m.
NORMEN
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.
Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
Toegepaste rekenmethode
Akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dient plaats te vinden overeenkomstig het RMG 2012, de regeling als bedoeld in artikelen 110d en 110e (Wgh). Bijlage III bij dit voorschrift geeft twee rekenmethoden weer:
De onderhavige situatie is te complex om met Standaard Rekenmethode I te kunnen berekenen. Dit maakt het gebruik van Standaard Rekenmethode II noodzakelijk.
Voor het uitvoeren van de methode II-berekeningen van het wegverkeer is gebruikgemaakt van het computerprogramma Winhavik versie 8.51. Hiertoe is de situatie gedigitaliseerd. In het invoermodel worden rijlijnen ingebracht, reflecterende bodemgebieden, hoogtelijnen, gebouwen en eventueel schermen. De rijstroken zelf, de zijwegen, waterpartijen en andere verharde oppervlakken zijn beschouwd als reflecterende bodemgebieden, de overige gebieden als absorberend.
De aftrek op grond van artikel 110g Wgh en het Europees bronbeleid op de berekende geluidsbelasting is in het rekenmodel verdisconteerd in de groepsreductie.
Verkeersgegevens
De verkeersgegevens van de betreffende wegen zijn verkregen van de provincie. Deze verkeersgegevens zijn weergegeven in onderstaande tabel 3 en in Bijlage 10 Rekenbladen akoestisch onderzoek. Daarbij is rekening gehouden met een autonome groei van 0,5 % per jaar, alsmede een groei van ongeveer 1.100 mvt/etmaal ten gevolge van de herontwikkeling van De Vluchtheuvel. Hierbij is ervan uitgegaan dat het verkeer gelijkmatig in beide richtingen van de N858 gaat en komt.
Per wegvak is behalve de etmaalintensiteit van belang hoe het verkeer is verdeeld tussen dag-, avond- en nachturen. Bovendien is de verdeling van de aantallen en snelheden per voertuigcategorie uitgesplitst. De voertuigcategorieën worden hierbij als volgt ingedeeld:
Tabel 3. (verwachte) verkeersintensiteit, samenstelling en verdeling verkeer per wegvak | ||||||||
Wegvak | wegdek | etmaalintensiteit | periode | samenstelling verkeer | ||||
2012 | 2030 | %lmv | %mzw | %zw | ||||
N858 | dab | 2.860 | 4.478 | dag | 6,84% | 93,54 | 5,6 | 0,70 |
avond | 3,03% | 96,43 | 3,37 | 0,20 | ||||
nacht | 0,89% | 93,93 | 5,23 | 0,84 |
Met het oog op de verwachting dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst zal afnemen door technische ontwikkelingen en aanscherping van typekeuringen, mag een aftrek worden gehanteerd op de berekende geluidsbelastingen alvorens deze aan de wettelijke grenswaarden worden getoetst (artikel 110g Wgh). De aftrek bedraagt over het algemeen:
In de berekeningen heeft daarom dienovereenkomstig een aftrek plaatsgevonden.
Berekeningen
De berekende geluidsbelasting ter hoogte van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding in de vorm van de 48, 53 en 55 dB geluidscontour (en tevens opgenomen in de als bijlage toegevoegde rekenbladen). Deze geluidscontour is inclusief de aftrek op grond van artikel 110g Wgh.
48, 53 en 55 dB geluidscontouren N858
Het in het plan opgenomen bouwvlak ligt binnen 48 dB geluidscontour van de N858. De geluidsbelasting op de rand van het bouwvlak bedraagt 53 tot 55 dB.
Samenvatting en conclusie
In deze paragraaf is een akoestisch onderzoek gerapporteerd met betrekking tot de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren geluidsgevoelige functies vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de N858. Uit het onderzoek blijkt dat een strook van ongeveer 28 tot 48 m langs de noordwestzijde van het bouwvlak een te hoge geluidsbelasting kent vanwege de N858 (5-7 dB).
Als in deze strook geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd, moet eerst worden onderzocht of er mogelijkheden zijn de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Mogelijkheden kunnen zijn het nemen van maatregelen aan de bron, zoals stil asfalt, of in de overdrachtssfeer zoals geluidsschermen. Als deze maatregelen niet mogelijk blijken vanwege doelmatigheids-, financiële, dan wel stedenbouwkundige redenen, dan kan een hogere waarde procedure worden gevolgd. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de binnenwaarde conform het Bouwbesluit in de te realiseren bebouwing. De maximaal te verlenen hogere waarde bedraagt 53 dB. Op het deel van het bouwvlak waar de geluidsbelasting hoger is dan 53 dB, is het zonder aanvullende maatregelen niet mogelijk geluidgevoelige bebouwing te realiseren.
Het voorliggende bestemmingsplan is een flexibel plan: er ligt nog geen vastomlijnd bouwplan voor de invulling van het bouwvlak. De Wet geluidhinder geeft echter aan dat gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan de hogere waarde procedure moet worden afgerond. Bij een flexibel plan geeft dat in die zin problemen dat de waarneempunten voor een hogere waarde gelegd moeten worden op de grens van het bouwvlak. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing kan in werkelijkheid wel verder naar achteren liggen waardoor er minder zware geveldemping behoeft te worden getroffen. Voor de tweedelijns bebouwing zijn mogelijk zelfs helemaal geen maatregelen nodig omdat de eerstelijns bebouwing deze woningen voldoende afschermt.
In het bestemmingsplan is daarom een zone opgenomen waarbinnen geen geluidsgevoelige bebouwing mag worden gerealiseerd, tenzij bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen de genoemde zone een akoestisch onderzoek wordt overlegd waaruit blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bebouwing niet meer bedraagt dan 48 dB of, indien - in geval dat er wel sprake is van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB - hiervoor door het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde is verleend.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
NSL/nibm
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Onderzoek
Binnen het plangebied wordt een woon-zorgcomplex gerealiseerd op de locatie van een voormalig attractiepark.
De nieuwe voorziening ligt op minder dan 50 m van de provinciale weg N851. Daarom dient toetsing aan het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) plaats te vinden. Dit besluit geeft aan dat indien een dergelijke voorziening op minder dan 50 m afstand van een provinciale weg wordt gesitueerd en er sprake is op die locatie van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde als bedoeld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, het aantal ter plaatse verblijvende personen niet mag toenemen. De grenswaarden voor fijn stof (PM10 en PM2,5) bedragen respectievelijk 40 en 25 µg/m3. De achtergrondniveaus ter plaatse van het plangebied bedragen respectievelijk 13,57 en 7,292 µg/m3 en liggen daarmee ruim onder de grenswaarden. Dit besluit legt derhalve geen beperkingen op aan het plan.
De nieuwe voorziening zal verkeer genereren. In paragraaf 2.3 is een berekening opgenomen van het maximum aantal verkeersbewegingen. De hoeveelheid verkeersbewegingen komt neer op circa 2.200 mvt/etmaal. Gelet op de beoogde functie van het complex mag worden gesteld dat het om een regionale voorziening gaat waarbij redelijkerwijs mag worden verondersteld dat bij de maximale invulling van het plan het verkeer gelijkmatig in beide richtingen van de N858 gaat en komt. Dit betekent een toename van ongeveer 1.100 mvt/etmaal op deze weg.
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool 2018 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk of buitengebied' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden.
De woonzorgvoorziening valt onder categorie 2 uit de VNG-publicatie. Voor categorie 2 bedrijven geldt een richtafstand van 30 m. De omgeving van het plangebied valt te karakteriseren als een rustig buitengebied.
De nieuwe ontwikkeling maakt binnen het bestemmingsvlak de realisatie (ondergeschikt) van een kinderboerderij of dierenparkje mogelijk. Dit is een hinderveroorzakende functie op grond van geur, stof en geluid. De aan te houden richtafstanden hiervoor zijn respectievelijk 30, 10 en 30 m. In artikel 3.46, vierde lid, van het Activiteitenbesluit is aangegeven dat de mest in een afgesloten voorziening voor een periode van ten hoogste twee weken mag worden opgeslagen of op ten minste 50 m afstand tot een geurgevoelig object. In het bestemmingsvlak is voldoende ruimte om de kinderboerderij of het dierenparkje op voldoende afstand van de woon-/zorgvoorziening te realiseren, zodat geen negatieve milieugevolgen zullen optreden.
Binnen een afstand van 30 m van de grens van de voorgenomen bestemming bevinden zich geen functies die door het plan belemmerd worden. De dichtstbij gelegen woning ligt circa 450 m in de bebouwde kom van Norg. De dichtstbij gelegen woning in het buitengebied ligt op circa 750 m. Omgekeerd bevindt het initiatief zich niet binnen het invloedsgebied van omliggende functies. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Voor het plan is d.d. 1 december 2016 een watertoets uitgevoerd, zie Bijlage 11 Watertoets. Uit het advies van het Waterschap Noorderzijlvest blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn:
Verhard oppervlak
Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Het totaal toegestane verharde oppervlak is in de huidige situatie circa 7.500 m2. In de nieuwe situatie is het oppervlak circa 10.500 m2. Er is sprake van een toename van het verhard oppervlak.
Riolering
Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met het Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden, worden zoveel mogelijk benut.
Vervuiling verhard oppervlak
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:
In sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dient een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast.
Bestaand stedelijk gebied
In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte ter compensatie moeten worden gezocht. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan.
Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater wordt minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.
Grondwater
In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging worden gerealiseerd in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling worden gegeven aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit toegepast wordt dient dit in de waterparagraaf te worden vastgelegd.
Woningen met kruipruimte: 1,30 m
Woningen zonder kruipruimte: 1,00 m
Gebiedsontsluitingswegen: 0,80 m
Erftoegangswegen: 0,80 m
Groenstroken ecologische zones: 0,50 m
Invloed op de waterhuishouding
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.
Uitwerking
Er is sprake van een toename van het verhard oppervlak op het terrein. In de watertoets wordt als aandachtspunt het gescheiden stelsel van regenwater genoemd. Door de toename van het verhard oppervlak vindt snellere afstroming van regenwater plaats waardoor afkoppeling van regenwater nodig is. Daarnaast is de vraag of de berging- en afvoercapaciteit van het omliggende watersysteem voldoende is.
Op 29 mei 2017 heeft een overleg plaatsvonden met het waterschap in het kader van de berging- en afvoercapaciteit van het omliggende watersysteem. Tijdens dit overleg is nader ingegaan op de kenmerken van het gebied.
Het gebied wordt gekenmerkt door de hoge ligging van het maaiveld ten opzichte van het beekdal van het Oostervoortsediep. Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte van circa + 7,20 m tot + 9,50 m NAP. Open water en/of watervoerende sloten zijn niet aanwezig binnen het plangebied of in de directe omgeving. Langs de Donderseweg en op het terrein bevinden zich sloot- en greppelstructuren die vooral de functie hebben van het opvangen in infiltreren van water in de (zandige bodem). Daarom is compensatie voor versnelde afvoer als gevolg van de verwachte toename aan verharde oppervlakken niet aan de orde.
Om wateroverlast in extreme situaties binnen het plangebied en de daaraan grenzende omgeving te voorkomen, moet zorgvuldig omgegaan worden met afstromend hemelwater. Dit kan bij voorkeur door het volgen van de bestaande terreinhoogtes en het afvoeren van hemelwater naar de bestaande sloot- en greppelstructuren.
Het gebied leent zich goed voor het toepassen van (half)open verhardingen van wegen, paden en parkeerterreinen waardoor hemelwater direct in de bodem kan infiltreren.
Het Waterschap Noorderzijlvest heeft als beleid vastgesteld dat schoon water wordt afgevoerd naar oppervlaktewater of infiltreert in de bodem en niet wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Wat betreft de detailinrichting van het onderdeel (afval)water verwijst het waterschap naar de beleidsnotitie Water en Ruimte. Bij de uitwerking van het gebied wil het waterschap graag betrokken zijn en adviseren.
Berekening afvalwaterlozingen
Invulling Vluchtheuvel-locatie in Norg met een zorg-concept complex met:
Uitgangspunt 1:
Afvoer van alleen vuilwater (VWA) vanuit het nieuwe complex. Dus geen regenwater afvoer (RWA).
Uitgangspunt 2:
Omvang lozing:
120 kamers 1pers | = 120 ie |
Plus wooncomplex | = 30 ie |
Personeel 1 op 5 patiënten | = 30 ie ________ + |
180 ie | |
180 ie à 120 l/dag | = 21,6 m3/dag |
Piek afvoer 12 l/i/h 180*12l/h = 2,2 m3/h |
Het gemaal de Vluchtheuvel (Donderseweg) verwerkt 19,8 m3/h bij 4,6 mwk. Met andere woorden: met een zuivere DWA (droogweerafvoer) aanvoer van 2,2 m3/h extra moet het gemaal geen problemen hebben.
Conclusie
Op basis van het overleg met het waterschap wordt geconcludeerd dat het nemen van maatregelen, zoals compensatie vanwege verharding, of aanpassing van de rioleringscapaciteit niet noodzakelijk is. Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.
In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (een oppervlakte van meer dan 100 hectare) wordt niet overschreden.
Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.
Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Op 24 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld besloten dat een milieueffectrapportage niet nodig is. De aanmeldnotitie is bijgevoegd als Bijlage 12 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de 'Begrippen' en de 'Wijze van meten'. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen 'Bos', 'Maatschappelijk - Zorg' en 'Verkeer' gehanteerd. Daarnaast komt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor.
Bos
De gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd conform de huidige bestemming (zie bestemmingsplan Norgerduinen). De huidige landschappelijke en natuurlijke waarden moeten worden behouden en beschermd. Wel zijn er extensieve dagrecreatieve activiteiten mogelijk, zoals wandelen en fietsen.
Maatschappelijk - Zorg
Het grootste deel van het plangebied heeft een maatschappelijke bestemming. Er is bewust gekozen voor een zo ruim mogelijk bestemming om zoveel mogelijk flexibiliteit te behouden bij de invulling van de nieuwe ontwikkeling. Omdat de maatschappelijke bestemming om zorgt draait, is de naam: 'Maatschappelijk -
Zorg'.
De gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor een zorghotel, zorgappartementen en zorggerelateerde bebouwing (maatschappelijke voorzieningen). In de bestemmingsomschrijving zijn voorts een aantal functies genoemd die zijn bedoeld als ondersteuning van en ondergeschikt zijn aan de zorgfunctie.
Alle bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 30%. De brutovloeroppervlakte van de gebouwen bedraagt gezamenlijk ten hoogste 25.000 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' geldt dat er geen geluidgevoelige bebouwing mag worden gebouwd, tenzij wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.
De maximale bouwhoogte van de gebouwen bedraagt 12 m. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het zorghotel (maximaal vier bouwlagen), en de overige gebouwen (maximaal drie bouwlagen). Op een deel van het bouwvlak is een aanduiding opgenomen voor een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m. Aan de zuidwestzijde van het bouwvlak is de maximum bouwhoogte over een strook van 10 m beperkt tot respectievelijk 4 m en 8 m in verband met de nabijheid van recreatiewoningen op het aangrenzende terrein. Er zijn bij recht twee inpandige bedrijfswoningen toegestaan.
Via een afwijkingsbevoegdheid kan het bouwvlak (beperkt) worden aangepast en kan de bouwhoogte met 10% worden vergroot.
Via de afwijkingsbevoegdheid (artikel 4.4, sub c en sub d) voor het bouwen kan het aantal bedrijfswoningen worden uitgebreid naar vier. Het kan daarbij gaan om maximaal vier inpandige bedrijfswoningen of maximaal vier niet inpandige woningen. In beide gevallen moet de noodzaak worden aangetoond. In het geval van het niet inpandig bouwen van de bedrijfswoningen moet aan een aantal (met name stedenbouwkundige) eisen worden voldaan. Ook moet worden voldaan aan de parkeernormen. Doel van de regeling is om bedrijfswoningen onder een aantal voorwaarden toe te staan en te voorkomen dat op het terrein de bedrijfswoningen als zodanig worden ervaren. Als er een bouwplan voor het terrein wordt ontwikkeld waarin (een) solitaire bedrijfswoning(en) niet als zodanig wordt ervaren, dan kan het college van burgemeester en wethouders toepassing geven aan de afwijkingsbevoegdheid. Het niet ervaren van solitaire bedrijfswoningen kan men bijvoorbeeld bewerkstelligen door de (ondergeschikte) ligging van een bedrijfswoning en/of de vormgeving van een bedrijfswoning in relatie tot de belangrijkere bedrijfsgebouwen. Het al dan niet toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid beoordeelt het college aan de hand van een uitgewerkt bouwplan.
Op een deel van het bouwvlak is de aanduiding 'archeologie' opgenomen. Voordat op dit deel van het terrein de bestaande bomen kunnen worden gerooid of andere bodemingrepen kunnen plaatsvinden dieper dan 30 cm beneden het maaiveld, moet er eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden (zie ook paragraaf 4.1 Archeologie).
Verkeer
De Donderseweg is bestemd als Verkeer conform de huidige bestemming (zie bestemmingsplan 'Norgerduinen') .
De gronden die niet binnen het bouwvlak vallen en (nog) niet zijn onderzocht, hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Algemene regels
De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.
De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Er is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Andere kosten die gemaakt worden, worden verhaald bij de initiatiefnemer via leges.
Overleg en inspraak
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan naar het waterschap Noorderzijlvest en de provincie Drenthe verzonden. In bijlage 13 zijn de overlegreacties bijgevoegd.
Het waterschap Noorderzijlvest stemt in met het voorontwerpbestemmingsplan. De provincie Drenthe heeft een aantal aandachtspunten opgenomen in de vooroverlegreactie.
NATUURNETWERK NEDERLAND
De provincie merkt op dat de invulling van het bestaande recreatieterrein met zorgfunctie vanuit NNN-belang niet gezien wordt als verzwaring van de functie. De grenzen van de herontwikkeling lopen op de plankaart wel verder door dan het huidige bestemmingsvlak voor Recreatie - Dagrecreatie. Dit moet aangepast worden op de plankaart.
Reactie: Het bestemmingsvlak is in overleg met de provincie zodanig aangepast dat het ruimtebeslag van de nieuwe zorgfunctie niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Het bestemmingsvlak wordt echter wel verschoven. Hierdoor kan het zijn dat bomen in het noordelijk deel van het bestemmingsvlak worden gekapt, afhankelijk van de uiteindelijke inrichting. Hiervoor geldt in dat geval een kapmeldingsplicht en een compensatieplicht. Gezien het feit dat slechts 30% van het bestemmingsvlak bebouwd zal worden is er binnen het plangebied voldoende ruimte voor compensatie. De provincie heeft in een e-mail d.d. 30 november 2017 aangegeven akkoord te zijn met de plannen ten aanzien van de ligging in het NNN, waarbij een compensatieplicht geldt in geval van kap van de betreffende bomen.
LANDSCHAP
De nieuwe functie zorghotel is passend in de dorpsrand in het groen. De locatie ligt net buiten het dorp waardoor er ruimte is voor een grotere rode ontwikkeling met een ruime groene schil. Het esdorpenlandschap is hier niet heel prominent zichtbaar. De provincie noemt als aandachtspunten voor het terrein: groene uitstraling van de randen en het parkeerterrein, representatieve uitstraling gebouw en verknoping van de recreatieve structuur door recreatief medegebruik.
Reactie: Bij het inrichtingsplan zal met deze aandachtspunten rekening worden gehouden. Aan de zuidoostkant van het bestemmingsvlak is alsnog een groenstrook opgenomen. Ook de kapmeldingsplicht en de compensatieplicht voor bestaande houtopstanden binnen het bestemmingsvlak bieden zekere waarborgen voor de groene uitstraling.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Ook is er op 10 september 2018 in de Brinkhof in Norg een inloopbijeenkomst georganiseerd.
In totaal zijn er 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen en de reactie van de gemeente zijn opgenomen in de bij de toelichting gevoegde Nota zienswijzen (Bijlage 14). De zienswijzen leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.