direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpsstraat 22 Nieuw-Roden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2017BP069-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Dorpsstraat 22 in Nieuw-Roden staat het gebouw van de voormalige Meester de Vriesschool. De gemeente heeft het leegstaande pand verkocht aan drie initiatiefnemers. Initiatiefnemers zijn van plan in de voormalige school maximaal 25 appartementen voor starters te realiseren in het sociale huursegment.

Deze transformatie past niet binnen het geldende bestemmingsplan voor Nieuw-Roden. Om de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Planologisch kader

De nu geldende juridisch-planologische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Kern Nieuw-Roden. Dit bestemmingsplan is op 27 oktober 2010 vastgesteld. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk.

Het realiseren van woningen is binnen de maatschappelijke bestemming niet mogelijk. Om deze reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Deze voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de transformatie.

1.3 Begrenzing nieuw bestemmingsplan

Het perceel van de voormalige basisschool wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Dorpsstraat. Aan de overige zijden wordt het perceel begrensd door woonpercelen aan de Beukenlaan, Brinkstraat Noord en de Esweg. Onderstaande luchtfoto geeft de globale ligging weer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP069-ow01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de transformatie. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het dorp Nieuw-Roden is nog vrij jong. In feite is het ontstaan als gevolg van de ontginningsactiviteit op het Roderveld. In samenhang met deze ontginningsactiviteit werden aan de doorgaande weg van Roden naar Zevenhuizen aan het begin van de twintigste eeuw de school uit dit plan en een kerk opgericht.

In de loop der jaren is de school uitgebreid met verschillende aan- en uitbouwen. Ten noorden van de school bevindt zich een sporthal. In 2012 is de basisschool verhuisd naar een nieuwe locatie aan de Zevenhuisterweg. Sindsdien staat de school aan de Dorpsstraat leeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP069-ow01_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto plangebied (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige situatie

Uitgangspunten

In de toekomstige situatie wordt het perceel met de sporthal en de voormalige school kadastraal gesplitst. De sporthal maakt geen deel uit van de planvorming.

Zoals eerder aangegeven, is de school in de loop der jaren op diverse plekken uitgebouwd. Deze uitbreidingen aan de noordoostzijde, de zuidoostzijde en de zuidzijde hebben een mindere ruimtelijke kwaliteit dan de rest van het karakteristieke schoolgebouw en zullen worden gesloopt.

Het uitgangspunt is om het karakter van het oude schoolgebouw en de omgeving zoveel mogelijk te behouden. Het voorterrein wordt parkachtig ingericht om de oorspronkelijke stijI en de ruimtelijke kwaliteit te versterken.

Binnen het bestaande gebouw worden maximaal 25 wooneenheden gerealiseerd van gemiddeld circa 65 m2 met eigen keuken en badkamer. Voorzieningen zoals (fiets)berging, wasgelegenheid en installaties worden gezamenlijk georganiseerd. De doelgroep bestaat uit starters op de woningmarkt die op zoek zijn naar een woning in het sociale huursegment (beneden € 710,--).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP069-ow01_0003.png"

Afbeelding 3. Inrichtingsschets toekomstige situatie

Groen

Middels het bomenbeleidsplan is vastgelegd dat tijdens de verkenningsfase van ruimtelijke ontwikkelingen of reconstructies een groentoets moet worden uitgevoerd voor de beoordeling of de bestaande bomen behouden of vervangen dienen te worden. Hierbij wordt het groen in en om de planlocatie geïnventariseerd waarbij de huidige kwaliteit van het groen en de beleidsstatus worden vastgelegd.

De van toepassing zijnde uitgangspunten volgens de richtlijnen voor het boombehoud zijn in het beleidsplan opgenomen. Deze houden in dat in principe de bestaande bomen op de huidige standplaats worden behouden en dat verplantbaarheid en herplant in overleg gaat met de beheerafdeling.

Verkeer en parkeren

Voor het parkeren wordt het gemeentelijk GVVP en de recente CROW-normering als uitgangspunt genomen. Het CROW voorziet met de kencijfers qua type woningen niet in 'woonstudio's voor jongeren'. Daarom is in onderstaande tabel voor een bandbreedte van 20-25 woningen een aantal type woningen weergegeven die de te realiseren kamers/woningen qua type benaderen.

Tabel 1. CROW parkeerkencijfers

Type woning   Parkeernorm   Aantal parkeerplaatsen  
kamerverhuur, studenten, niet zelfstandig   0,25 per kamer   5-7  
kamerverhuur, studenten, zelfstandig   0,7 per kamer   14-18  
huurhuis, sociale huur   1,4 per woning   28-35  
huur, etage, midden/ goedkoop   1,6 per woning   32-40  
Gemiddeld   Circa 1 per kamer/woning   20-25  

Op basis van vorenstaande tabel bedraagt het aantal parkeerplaatsen per kamer/woning in dit plan circa één. Het totaal aantal parkeerplaatsen, inclusief bezoekersparkeren, bedraagt daarmee 20 tot 25. Op de inrichtingsschets (afbeelding 3) zijn 22 parkeerplaatsen geprojecteerd. Dit aantal past binnen de bandbreedte van 20-25 die door de gemeente is gegeven. Het plan kan daarmee voorzien in de parkeerbehoefte.

In artikel 8.1 van de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarin is bepaald dat er voldoende parkeergelegenheid is, als wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Hierin is aangegeven dat van de meest actuele CROW-publicatie moet worden uitgegaan of aan de gewijzigde beleidsregels indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

STEDELIJKE ONTWIKKELING
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het doel van het plan is de realisatie van maximaal 25 nieuwe woningen in een voormalige school. Gezien de functiewijziging en het aantal woningen moet de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevestigend worden beantwoord.

BEHOEFTE
In 2015 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de woningmarkt in de regio Groningen-Assen (Woningbehoefteonderzoek 2015 d.d. 17 juni 2015 & Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken, d.d. 16 november 2015, Companen). In het onderzoek is Nieuw-Roden meegenomen als onderdeel van de kern Roden. De belangrijkste conclusies wat betreft de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zijn hierna vermeld.

  • Kwantitatieve woningbehoefte

In de regio Groningen-Assen is sprake van een trend van verstedelijking, waarbij extra groei zal plaatsvinden van de woningbehoefte in Groningen, Assen en de zogenaamde volledige kernen, dat zijn de dorpen met een hoog voorzieningenniveau - waaronder de kern Roden/Nieuw-Roden. Dit gaat ten koste van de kleinere kernen, met name in het noorden en oosten van de regio. Een andere belangrijke trend is de vergrijzing. De bevolkingsgroei slaat rond 2020 om naar stabilisatie of krimp. Het aantal huishoudens neemt, door gezinsverdunning, tot 2025 toe.

Deze trends betekenen dat er in Roden/Nieuw-Roden, ondanks de krimp van de bevolking in de regio, behoefte zal blijven aan woningen, met name ook voor starters in de sociale huursector. Op basis van de meest waarschijnlijke toekomstscenario is een raming gemaakt van de jaarlijkse woningbehoefteontwikkeling per subregio.

Tabel 2. Jaarlijkse behoefte ontwikkeling per subregio
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP069-ow01_0004.png"

* De gemeente Noordenveld maakt deel uit van de Subregio West (Zuidhorn, Leek, Noordenveld, Haren en Tynaarlo).

  • Kwalitatieve woningbehoefte

Er is ook onderzocht of het aanbod in de bestaande voorraad woningen voldoende aansluit bij de toekomstige vraag en wat dit betekent voor nieuwbouw. In de zuidwestelijke gemeenten, waaronder Noordenveld, is er een behoeftegroei in alle woningmarktsegmenten, waarbij de behoefte in de huursector gemiddeld wat groter is. De behoefte in de koopsector ligt in een wat hoger segment dan elders in de regio. In concrete aantallen komt dit neer op de volgende behoefteverdeling voor de periode 2015-2020.

Tabel 3. Woningbehoefte naar woningtype, op basis van verhuistrends
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP069-ow01_0005.png"

Uit het woningbehoefteonderzoek Regio Groningen-Assen is de prognose van de kwalitatieve woningvraag bekend voor de gemeente Noordenveld als geheel. In het extra onderzoek is deze verder uitgewerkt per kern. De grootste verschuiving in de woningvraag in de kern Roden de komende vijf jaar zit in een toename in de vraag naar appartementen en gelijkvloerse seniorenwoningen (huur en koop) en vrijstaande woningen. De vraag naar eengezinshuurwoningen neemt op termijn iets af. Op de lange termijn lijkt de vraag naar appartementen in de koop en huur te blijven toenemen en vervolgens te stabiliseren, mede door de vergrijzing. De vraag naar eengezinshuurwoningen neemt juist af.

Op grond van het onderzoek van Companen kan worden geconcludeerd dat er in Roden in de toekomst een zekere woningbehoefte zal blijven bestaan. De vraag van starters richt zich in Roden op de goedkope koopsector (maar wel dorps-wonen) of de sociale huur. Het initiatief voor de transformatie van een voormalige school naar appartementen sluit aan bij deze regionale behoefte.

BESTAAND STEDELIJK GEBIED 

Voor bestaand stedelijk gebied wordt de definitie uit het Bro aangehouden. Het begrip is daarin gedefinieerd als: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

De locatie bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied en de voormalige school wordt middels transformatie geschikt gemaakt voor de woningen. Het plan voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

CONCLUSIE

Uit het voorgaande blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die in het kader van toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant zijn. Het initiatief is dan ook in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein.

De ambitie is om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dat gebeurt door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten:

  • landschap;
  • rust;
  • natuur;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • aardkundige waarden.

Het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling van kernkwaliteiten zijn van provinciaal belang. De Handreiking Kernkwaliteiten Drenthe geeft voor het plangebied geen specifieke waarden of kenmerken die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

Bij de Omgevingsvisie hoort de Provinciale Omgevingsverordening (POV). De geactualiseerde POV is op 17 oktober 2015 in werking getreden. In artikel 3.24 Woningbouw van de Provinciale Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied alleen kan voorzien in nieuwe woningbouw indien deze woningbouw past binnen de afspraken die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de regionale woonvisie en als in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze regionale woonvisie voldoende actueel is. Het plangebied is gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. De ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

Roden maakt deel uit van de regio Groningen-Assen (provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Bedum, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Noordenveld, Slochteren, Ten Boer, Tynaarlo, Winsum en Zuidhorn). In Regio Groningen-Assen hebben de gemeenten hun plannen voor woonlocaties en bedrijventerreinen aangepast aan de veranderde vraag. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een Regionaal Instemmingsmodel.

Aanleiding voor het gezamenlijk aanpassen van de plannen was het grote overaanbod aan bedrijventerreinen en woningbouwlocaties als gevolg van de veranderende vraag en de economische crisis. Uitgangspunt was het maken van afspraken over het aanbod en prioritering van locaties tot en met 2030, als ware de regio één gemeente. Op deze manier worden gezamenlijk risico’s geminimaliseerd, ontstaat er een betere balans tussen vraag en aanbod en worden marktkansen beter benut.

Voor woningbouw geldt dat er jaarlijks ruim 1.300 woningen mogen worden gebouwd in Regio Groningen-Assen in plaats van 2.900 woningen. Voor de totale plannen voor bijna 50.000 woningen (nulmeting 2011) t/m 2030 is nu afgesproken dat hiervan 25.000 woningen mogen worden gerealiseerd (regionaal instemmingsmodel). Elke gemeente heeft op basis van het afgesproken scenario een planningslijst opgesteld die de basis vormen van het instemmingsmodel. De daadwerkelijke vaststelling van de planningslijsten is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.

In 2016 zijn met betrekking tot het regionale instemmingsmodel nadere afspraken gemaakt om meer duidelijkheid en ruimte te geven rondom de wijze van tellen van herstructurering en zorgwonen. Bij herstructurering wordt nu rekening gehouden met de netto toevoeging/verlies. Woonzorgvastgoed gebouwd ter vervanging van verpleeg- en verzorgingshuizen of gebouwd exclusief bestemd voor zorgdoelgroepen wordt buiten beschouwing gelaten. De regiogemeenten hebben meer vrijheid gekregen om binnendorpse en binnenstedelijke locaties toe te voegen, mits het totaal aantal afgesproken woningen niet wordt overschreden. De regionale woningbouwafspraken en bijbehorende instemming blijven van toepassing bij nieuwe uitleglocaties of als een maximum aantal door een gemeente wordt overschreden.

De bouw van maximaal 25 appartementen past binnen het regionale instemmingsmodel.

3.3.2 Waterbeheerplan 2016-2020 Noorderzijlvest

Het plangebied maakt deel uit van het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. In het Waterbeheerprogramma 2016-2020 beschrijft het Waterschap Noorderzijlvest wat de inzet zal zijn om de ingezetenen van veilig, voldoende en schoon water te voorzien.

Voor het plangebied gelden geen specifieke doelen. Het plangebied maakt deel uit van de functie bebouwd gebied. In paragraaf 4.8 wordt ingegaan op de watertoets die in het kader van de nieuwe ontwikkeling is uitgevoerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Vigerend bestemmingsplan

In de inleiding van het bestemmingsplan is aangegeven dat het huidige bestemmingsplan voor het plangebied Kern Nieuw-Roden uit 2010 is. De werking van dat bestemmingsplan vervalt voor onderhavig plangebied bij het in werking treden van dit nieuwe bestemmingsplan.

3.4.2 Omgevingsvisie

De gemeente Noordenveld heeft op 8 februari 2017 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Hierin laat de gemeente zien hoe ze denkt wat de gemeente Noordenveld in het jaar 2030 uniek maakt op het sociale en fysieke domein. De Omgevingsvisie is de basis voor de programma's op de kernwaarden leefbaar, groen, ondernemend, duurzaam en transparant.

In de Omgevingsvisie zijn ook de ambities per gebied aangegeven. Als algemene ambitie voor de kleine kernen geldt dat woningbouw mogelijk is. Uitgangspunt daarbij is maatwerk en aangetoonde behoefte voor de langere termijn. De dorpsgemeenschap staat centraal. De inwoners denken mee met plannen.

Specifiek voor Nieuw-Roden is als ambitie opgenomen dat het centrum een nieuwe invulling heeft die zorgvuldig is ingepast en gezamenlijk met belanghebbenden tot stand is gekomen. Het dorpshart is herkenbaar en heeft grote beeldkwaliteit. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen deze ambitie.

3.4.3 Welstandsnota

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

Bij aanvragen van een omgevingsvergunning worden bouwplannen getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. De criteria spitsen zich toe op materiaalgebruik, ligging, vorm en massa. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria worden tenietgedaan.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn hoofdstuk 2 'Algemene welstandscriteria' en hoofdstuk 3 'Gebiedsgerichte welstandscriteria' van de Welstandsnota van toepassing. Ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de criteria, zoals hier zijn opgenomen. Voor het gebied geldt een aanduiding als bijzonder welstandsgebied. Essentieel is daarbij de afstemming op de individuele kwaliteiten van de bestaande, overwegend traditionele of vroeg twintigste eeuwse bebouwing.

3.4.4 Landschapsbeleidsplan Noordenveld

Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.

Omdat de ruimtelijke ontwikkeling in de kern Nieuw-Roden plaatsvindt, is het Landschapsbeleidsplan in dit geval niet relevant.

3.4.5 Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen binnen de bebouwde kom vast.

Voor Nieuw-Roden en Roden wordt aangegeven welke identiteitsdragers de dorpen kennen, wat de 'knelpunten' zijn en welke aandachtspunten er daarom zijn. Voor het plangebied vormt het groen in de woonwijken de identiteitsdrager. Op de navolgende kaart zijn de groenstructuur en de opgaven verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP069-ow01_0006.png"

Afbeelding 4. Groenstructuur Roden (bron: Groenvisie Noordenveld)

Nieuw-Roden maakt deel uit van een gebied wat behoort tot de veenkoloniën. De rechtlijnige structuur van waterlopen bepalen in dit landschap de karakteristieke structuur. Het dorp is ontstaan op de hogere delen van het gebied en heeft zich ontwikkeld als lint. De bomenstructuur en de bebouwingsstructuur zijn in dit gebied niet erg dicht, zodat veel openheid naar het landschap toe ontstaat.

Begeleiding van de hoofdroute naar het dorp toe en erdoorheen is een belangrijke functie van het groen. De waarden van deze beplantingen is groot en dient behouden, dan wel versterkt te worden. In Nieuw-Roden is de oude boombeplanting langs de hoofdweg vervangen door nieuwe. Hier is door ruimtegebrek gekozen voor een eik in bijzondere vorm (zuilvormig). Als aansluiting op de elzensingels voor het dorp is deze eik een minder geschikte soort. Gestreefd dient te worden naar gebruik van gebiedseigen beplantingen (elzen).

De gronden rondom de school zijn nu grotendeels verhard (schoolplein). Dit gebied wordt heringericht tot een parkachtige omgeving.

3.4.6 Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2015-2025

In dit plan wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.

Het plangebied ligt ingesloten tussen wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De nieuwe ontwikkeling sluit goed aan bij de functie en inrichting van de omliggende woonstraten. Op het aspect parkeren is reeds nader ingegaan in paragraaf 2.2

3.4.7 Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater gaat invullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceeleigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten'-agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat kan worden bepaald waar en hoe eventueel extra berging kan worden gecreëerd.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

3.4.8 Nota duurzaamheid

De gemeente Noordenveld heeft naast de Nota Duurzaamheid ook de Drentse Energiedeal ondertekend. De ambities komen vrijwel overeen en gaan uit van energieneutraal. Als het gaat over energieneutraal, dan wordt hiermee bedoelt dat dit gebouwen zijn die het hele gebouwgebonden energiegebruik zelf opwekken. Daar hoort een EPC van 0 bij. EPC = 0 betekent hetzelfde als energieneutraal. Bij energieneutraal gaat het om een "gebouwgebonden" term. In de Nota Duurzaamheid heeft de gemeente Noordenveld zich (met betrekking tot nieuwe woningen) ten doel gesteld van de tot 2.020 nieuw te bouwen woningen minimaal 50% energieneutraal (EPC = 0) of zeer energiezuinig (EPC = lager dan de wettelijke norm EPC 0,4) te bouwen.

3.4.9 Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid

Gezien de ontwikkelingen op de woningbouwmarkt de afgelopen jaren is er genoeg reden om het woonbeleid in Noordenveld te actualiseren. Op 20 april 2016 is de kaderstelling voor het geactualiseerd woonbeleid vastgesteld. De kaders zijn bedoeld om richting te geven en accenten te zetten. Hieronder zijn de kaders opgenomen die raakvlakken hebben met dit bestemmingsplan:

  • Leidend is het bouwen voor behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • Periodiek woningmarktonderzoek met monitoring is een gewenste onderlegger voor het kunnen bouwen voor behoefte.
  • Op basis van het uitgangspunt bouwen voor behoefte moet er vroegtijdig worden ingezet op voldoende uitlegcapaciteit om op de verwachte vraag te kunnen anticiperen. Uitgangspunt is in principe de Ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Anticiperen op de 'hobbel': eerst groei en daarna teruggang van de woningbehoefte.
  • Het is belangrijk om starters/jongeren die in de gemeente willen blijven wonen, goed te faciliteren in de sociale huursector. Dat kunnen ook studio's en kleine units zijn, waarbij transformatie een mogelijke optie is.
  • De omvang van de sociale huursector moet voldoende zijn om de doelgroep adequaat te kunnen huisvesten.
  • Betaalbaarheid van de voorraad sociale huur is cruciaal.
  • Het kader voor duurzaamheid is de gemeentelijke nota duurzaamheid van 2015. Het uiteindelijke doel is op termijn een woningvoorraad die zoveel mogelijk energieneutraal is.

Hoofdstuk 4 Milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is het plangebied aangeduid als een gebied met een 'onbekende verwachting (bebouwing)'. Voor deze gebieden geldt een vrijstelling voor verstoringen tot 1.000 m2. De ingreep van dit plan blijft ruimschoots onder deze oppervlakte. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

Cultuurhistorie

Nieuw-Roden ontstaat rond 1900 als ontginningsnederzetting in het Roonderveld. De eerste onderkomens zijn de (plaggen)hutten van de veenarbeiders, die langs de zandwegen en de wijken ten noorden van de Zevenhuisterweg (gegraven voor de ontginning van het gebied) worden gebouwd.

Nieuw-Roden wordt aanvankelijk Roderveld genoemd, naar het gebied waarin het is ontstaan. Het dorp krijgt in 1903 een school. Aan de Terheylsterweg wordt in 1922 een Nederlands hervormd zaalkerkje gebouwd. Vanaf die tijd breidt het dorp zich gestaag uit. In 1930 wordt de naam Roderveld in Nieuw-Roden veranderd, omdat de naam Roderveld teveel herinneringen draagt aan een tijd van armoede.

Na de Tweede Wereldoorlog is Nieuw-Roden flink uitgebreid. Tegenwoordig bestaat een belangrijk deel van het dorp uit nieuwbouw. Nieuw-Roden is door de wijken Vijfde Verloting en Roderveld verbonden geraakt met Roden.

De eerdergenoemde school is in het concept cultuurhistorisch beleid van de gemeente Noordenveld aangeduid als karakteristiek schoolgebouw. Het gebouw is belangrijk omdat het een deel van de gemeentelijke ontwikkelingsgeschiedenis representeert. De gemeente wil dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met deze cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Met het plan wordt de voormalige school getransformeerd tot woongebouw. De latere uitbreidingen van de school zijn niet-karakteristiek en worden gesloopt. Het terrein krijgt een open, groene, parkachtige inrichting krijgen die aan de voorzijde publiek toegankelijk blijft. De cultuurhistorische waarden van het gebouw blijven daarmee behouden en worden waar mogelijk versterkt.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie. Ten behoeve van het plan is daarom een bodemonderzoek (Bijlage 1 Bodemonderzoek) uitgevoerd.

Onderzoek

In de bovengrond is ter plaatse van een aantal boringen een lichte verhoging met zink aangetoond boven de achtergrondwaarde. De bovengrond ter plaatse van de overige terreindelen bevatten geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden aangetoond. In het grondwater zijn lichte concentraties aan barium, nikkel en zink aangetoond boven de streefwaarden.

Conclusie

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek vormen geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Verder vormen de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een ecologische beoordeling uitgevoerd door Altenburg & Wymenga (Bijlage 2 Ecologisch onderzoek). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Gebiedsbescherming

NATURA 2000
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Leeksterrneergebied dat op ruim 4 km ten noorden van het plangebied ligt.

Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, de aard en omvang van de beoogde ingreep en het gebruik van tussenliggend gebied, kan worden geconcludeerd dat Natura 2000-gebieden en de bijbehorende aangewezen natuurwaarden niet worden beïnvloed door de beoogde ingreep.

NATUURNETWERK NEDERLAND
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabij gelegen NNN-gebied betreft De Maatlanden op circa 1,4 km ten noorden van het plangebied.

Gezien de relatief grote afstand tot het plangebied, de aard van de ingreep en het gebruik van het tussenliggend gebied kunnen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van dit NNN-gebied worden uitgesloten. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de regelgeving omtrent het NNN.

Soortenbescherming

Ten tijde van het onderzoek was er nog sprake van dat het schoolgebouw gesloopt zou worden. Wanneer dit het geval was, veroorzaakte dit een conflict met de Wnb ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen. In dat geval diende een ontheffing te worden aangevraagd voor het wegnemen van een zomer- en/of kraamverblijfplaats van grootoorvleermuis. In het plangebied bevond zich een bij de school behorende gymzaal die wel gesloopt is. In het kader daarvan zijn in de omgeving reeds vleermuiskasten opgehangen.

Omdat bij het huidige plan de school niet gesloopt, maar enkel wordt verbouwd, wordt het ecologisch onderzoek geactualiseerd. De eventuele vervolgstappen worden in het kader van de omgevingsvergunning bepaald.

De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Wnb ten aanzien van overige beschermde soorten, mits wordt voorkomen dat broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten worden verstoord.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen wegen of spoor- en waterwegen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Op circa 1.100 m ten zuidwesten van het plangebied ligt een buisleiding van Gasunie. De dichtstbijzijnde inrichtingen betreffen sportcentrum De Hullen (opslag chloorbleekloog) en tankstation Van der Veen (tankstation met lpg) op respectievelijk circa 1.500 m ten oosten en zuidwesten van het plangebied .

Het plangebied ligt gezien de genoemde afstanden niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen. Het project leidt, gezien de transformatie van een school tot 25 startersappartementen, niet tot een significante toename van het aantal mensen in het gebied. Dit leidt daarmee naar verwachting niet tot een overschrijding van het groepsrisico.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied.

4.5 Geluid

Wet geluidhinder

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te realiseren appartementen liggen langs wegen die geen zone kennen in de zin van de Wet geluidhinder. Hoewel op grond van de Wet geluidhinder derhalve geen akoestisch onderzoek verplicht is, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevel vanwege het verkeer op de Dorpsstraat (Bijlage 3 Akoestisch onderzoek). Deze straat kent namelijk een zekere verkeersfunctie.

Onderzoek

Uit de berekening blijkt dat het appartementencomplex niet geheel voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Het aan de westzijde gelegen deel van het complex kent een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van maximaal 5 dB.

Conclusie

Op grond van de Wet geluidhinder is de Dorpsstraat niet 'zoneplichtig' en behoeft formeel geen verdere actie te worden ondernomen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (en een goed leefklimaat voor de toekomstige bewoners) is nader gekeken naar eventuele mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting op de gevels van de betreffende de appartementen te beperken. Dit blijkt niet mogelijk te zijn.

Daarom zal nader onderzoek naar de gevelwering van de bestaande bebouwing worden uitgevoerd. Mogelijk zijn in dat verband geluidsisolerende maatregelen aan de gevels van (delen van) het betreffende gebouw nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB voor een woonfunctie. Dit zal bij de beoordeling van het bouwplan worden getoetst.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 25 woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Conclusie

Het project moet worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.7 Milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

Het plangebied bevindt zich aan de doorgaande weg van Roden naar Zevenhuizen in de kern Nieuw-Roden. In de omgeving van het plangebied bevindt zich een mengeling van onder meer horeca en detailhandel en woonfuncties, maatschappelijke en dienstverlenende functies in ten hoogste milieucategorie 2. De omgeving van het plangebied kan daarmee worden aangemerkt als een gemengd gebied. De grootste richtafstand voor functies in milieucategorie 2 in een gemengd gebied bedraagt 10 m.

Met het plan worden woningen mogelijk gemaakt. De aanwezige milieubelastende functies liggen op een afstand van minimaal 15 m van de gevel van het woongebouw. Vanuit de omliggende milieubelastende functies zijn er daarmee geen belemmeringen voor de herontwikkeling van de voormalige school. Daarnaast vormt de functieverandering geen belemmering voor de ontwikkeling van de omliggende functies.

Conclusie

Het plangebied ligt op een zodanige afstand van andere bestemmingen dat er vanuit het aspect van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Op 19 januari 2017 is een digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 4 Watertoets). Op het plan is de korte procedure van toepassing. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de hierna aangegeven adviezen. Het waterschap heeft bij brief van 5 oktober 2017 aangegeven in te stemmen met het bestemmingsplan (Bijlage 5 Vooroverlegreactie waterschap).

Wateradvies

  • Gelijkblijvend/afname verhard oppervlak

Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen.

  • Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden zoveel mogelijk benut.

  • Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen, kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

  • 1. uitlogende materialen voorzien van een coating;
  • 2. toepassen van olie-/vetafscheiders bij wegen en parkeerplaatsen;
  • 3. in sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dient een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast.

  • Bestaand stedelijk gebied

In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte moeten worden gezocht ter compensatie. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij er met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan.

Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater worden minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.

  • Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met Waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling gegeven worden aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit wordt toegepast, dient dit in de waterparagraaf te worden vastgelegd.

Droogleggingseisen

Woningen met kruipruimte   1,30 m  
Woningen zonder kruipruimte   1,00 m  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 m  
Erftoegangswegen   0,80 m  
Groenstroken/ecologische zones   0,50 m  

  • Invloed op de waterhuishouding

Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.

Afweging

Het plan betreft de transformatie van een bestaande voormalige school naar 25 startersappartementen. Niet-karakteristieke uitbreidingen en bijgebouwen worden gesloopt. De gronden rondom de school zijn nu grotendeels verhard (schoolplein). Dit gebied wordt heringericht tot een parkachtige omgeving. De hoeveelheid verharding en bebouwing in het gebied neemt daardoor af.

Voor de riolering wordt gebruikgemaakt van de bestaande aansluiting. De belasting van het riool neemt door de herontwikkeling naar verwachting af. Het plan maakt geen dempingen van oppervlaktewater mogelijk.

4.9 Vormvrije m.e.r.

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

Het plan maakt de bouw van 25 woningen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met het genoemde aantal ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit plan, blijkt dat de effecten van de realisatie van de woningen in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.

Het plan is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan betreft de herontwikkeling van een bestaand gebouw. Er is gekozen voor een enigszins flexibele opzet. Dit houdt in dat enkel het maximale aantal woningen is vastgelegd.

5.3 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

  • Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

  • Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

  • Wonen - Woongebouw

Binnen de bestemming Wonen - Woongebouw mogen maximaal 25 woningen worden gebouwd. Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande hoogten.

Bijgebouwen moeten binnen het bouwvlak of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

  • Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

  • Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwonderdelen opgenomen.

  • Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

  • Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

  • Overige regels

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Tot nu toe werd in de regels een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening. Door een aanpassing van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen.

De regels over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden, zoals die nu in het bestemmingsplan zijn opgenomen, sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen een bestemming, en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd dan hoeft dus in beginsel ook niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.

De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Bebouwing en gebruik die in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan (Kern Nieuw-Roden), inclusief de overgangsbepalingen, zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet toegestaan.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij het bestemmingsplan is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Noorderzijlvest en de provincie Drenthe. Het waterschap heeft aangegeven te kunnen instemmen met het bestemmingsplan (Bijlage 5 Vooroverlegreactie waterschap). Door de provincie is niet gereageerd. Gezien het feit dat het bestemmingsplan een binnenstedelijke herstructurering betreft, raakt het plan geen provinciaal belang.

7.2 Reacties ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden te zijner tijd in het bestemmingsplan verwerkt