direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling dorpskern, Nieuw-Roden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de dorpskern van Nieuw-Roden, gelegen aan de Beukenlaan en Dorpsstraat, worden 22 woningen gerealiseerd. Ook wordt een nieuwe woonstraat door het plangebied aangelegd. Deze nieuwe woningen zijn op grond van de regels van de huidige bestemmingsplannen 'Kern Nieuw-Roden' en 'Nieuw-Roden 1969 Partiële Herziening' niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing voor het herzien van de huidige bestemmingsplannen, waarbij een bouwrecht en gebruiksrecht voor de woningen op de genoemde locatie mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in Nieuw-Roden, in de gemeente Noordenveld. Nieuw-Roden ligt ten westen van Roden en is door nieuwbouwwijken vastgegroeid aan Roden. Het plangebied ligt aan de westelijke rand van de dorpskern van Nieuw-Roden. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: GoogleMaps).

De oppervlakte van het plangebied is circa 7.500 m2. Het plangebied wordt begrensd door andere woningen. Ook zijn enkele detailhandelfuncties en restaurants nabij het plangebied gelegen, evenals basisschool De Poolster en een supermarkt.

Direct grenzend (ten zuidwesten) aan het plangebied stond de voormalige Meester de Vriesschool. Met het bestemmingsplan 'Dorpsstraat 22 te Nieuw Roden' (vastgesteld op 6 juni 2018) is deze school getransformeerd tot woningen. De oude gymzaal staat er nog. Deze gymzaal staat in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Deze gymzaal zal worden gesloopt, waarna het perceel wordt meegenomen in de ontwikkeling van de 22 woningen.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Een deel van de gronden (westkant) is in het bestemmingsplan 'Kern Nieuw-Roden' (vastgesteld 27 oktober 2010) bestemd als ‘Maatschappelijk’. Het oostelijke deel van de gronden maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Nieuw-Roden 1969 Partiële Herziening' (vastgesteld 28 maart 1969). Deze gronden hebben een woonbestemming. De voorgenomen ontwikkeling past niet in deze bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kern Nieuw-Roden'; plangebied met rode arcering aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Nieuw-Roden 1969 Partiële Herziening', plangebied met rode arcering gobaal aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Daarnaast is het bestemmingsplan 'Parkeren Noordenveld' (vastgesteld op 20 juni 2018) van toepassing op het plangebied. De parkeerregelgeving wordt in dit bestemmingsplan overgenomen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau. Het daarop volgende hoofdstuk 4 behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De locatie ligt in het westen van de dorpskern van Nieuw-Roden. In de bestaande situatie is het plangebied grotendeels onbebouwd. Het plangebied is grotendeels onbebouwd, omdat de oorspronkelijke woningen/ dorpsbebouwing met winkelfunctie hier in de dorpskern van Nieuw-Roden door de eigenaar gesloopt zijn, vooruitlopend op herontwikkeling van dit gebied.

Zoals eerder vermeld, stond direct grenzend aan het plangebied de voormalige Meester de Vriesschool (zuidwesten). Deze school is getransformeerd tot woningen. De oude gymzaal, welke gelegen is in het westen van het plangebied, staat er nog. De gymzaal is niet meer in gebruik.

Daarnaast zijn er een aantal parkeerplaatsen gelegen in het plangebied. De openbare parkeerplaatsen (destijds overwegend aangelegd voor het publiek van de inmiddels niet meer bestaande winkelfuncties in de dorpskern), in de vorm van haventjes met beukenhagen erom verspreid langs de Dorpsstraat, zijn toen uitgevoerde publieke herinrichtingsmaatregelen op basis van het integraal basisplan dorpsvernieuwing Nieuw-Roden (1995).

Tot slot loopt in het zuiden van het plangebied een sloot. Deze sloot wordt in voorliggend bestemmingsplan gewaarborgd middels een aanduiding 'water'.

Hieronder is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0004.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied; begrenzing met rode arcering aangegeven (bron: GoogleMaps).

Voorheen is het plangebied bebouwd geweest. Op basis van de luchtfoto van 2005 was circa 3.300 m2 van het plangebied bebouwd. De luchtfoto is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0005.png"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto 2005 plangebied (bron: gemeente Noordenveld).

2.2 Nieuwe situatie

Planopzet

De gymzaal zal worden gesloopt. Het initiatief bestaat uit het realiseren van grondgebonden, levensloopbestendigde woningen. In totaal zullen 22 woningen worden gebouwd, waarvan twee vrijstaande woningen en 20 twee-aaneen gebouwde woningen. Daarbij wordt een nieuwe woonstraat tussen de Beukenlaan en Dorpsstraat gerealiseerd. In afbeelding 2.3 is de situatietekening van de nieuwe ontwikkeling opgenomen.

 

Stedenbouwkundige onderbouwing

Sinds enkele jaren ligt in het centrum van Nieuw-Roden, op de hoek van de Dorpsstraat en de Beukenlaan, een groot braak liggend terrein te wachten op een passende invulling. Het terrein wordt aan de westzijde begrensd door het terrein van de recent tot appartementen getransformeerde Meester de Vriesschool. Aan de zuidzijde wordt het terrein begrensd door Beukenlaan 3.

In lijn met de gemeentelijke 'Dorpsvisie Nieuw-Roden' (2008) is een zorgvuldige inpassing belangrijk, en specifiek voor het deel "in het hart van de kromming in de Dorpsstraat" (tegenover de kerk) nog steeds met sterke nadruk op een verspringende rooilijn. Het merendeel van de stedenbouwkundige criteria uit deze gemeentelijke 'Dorpsvisie Nieuw-Roden' is nog steeds van toepassing, maar met het verschil dat er aan de Dorpsstraat geen winkel-/centrumfuncties meer worden gerealiseerd en daarmee samenhangend de nieuw te bouwen woningen niet langer aaneengesloten als gevelwand mogen worden gerealiseerd.

De noordzijde van de Dorpsstraat wordt op deze locatie gekenmerkt door een grote diversiteit aan dorpse bebouwing. Verschillend van formaat, kapvorm, kleurstelling en terreininrichting. Alleen de lage gootlijn verbindt deze bebouwing enigszins. Het nieuwe plan voorziet aan de zuidzijde van de Dorpsstraat in een uniformer beeld. De ruimtes tussen de eveneens dorpse bebouwing is wat beperkter waardoor er langs de Dorpsstraat en tegenover de kerk een wat sterkere, maar nog steeds gekromde rooilijn aanwezig is. Deze relatief ondiepe woningen met breed front hebben betrekkelijk ondiepe achtertuinen, passend bij het levensloopbestendige woningtype dat hier zal worden gebouwd. Op deze plek is er ook ruimte voor twee vrijstaande woningen die de nieuw te vormen straat aan weerszijden markeren en qua maat en schaal aansluiten op de bebouwing aan de noordzijde. Deze vrijstaande woningen hebben een overhoekse oriëntatie zodat ook aan de nieuwe straat levendige gevels ontstaan.

Aan de Beukenlaan wordt tevens voorzien in de behoefte aan levensloopbestendige woningen met opnieuw relatief korte achtererven, maar een brede gevel en oriëntatie op straat én tuin. Met de langskappen geeft het ook een gevarieerder beeld aan de Beukenlaan, waar de dwarskap tot nu toe overheersend is geweest. Qua rooilijn komt de nieuwe bebouwing, net als aan de overzijde, iets dichter op de straat te staan. Om de achtererven visueel enigszins af te schermen wordt gewerkt met een extra groenversterking.

In de nieuw te vormen straat worden twee verschillende type 2-onder-1-kapwoningen gerealiseerd. Aan de zuidzijde eengezinswoningen met een lage goot aan de straat en een hoge goot aan de achterzijde. Aan de noordkant van de straat worden 2-onder-1-kapwoningen gerealiseerd met een dwarskap die zowel interessant is voor de starter als voor de senior met behoefte aan een levensloopbestendige woning.

Voor alle nieuwe woningen geldt dat deze een hoofdoriëntatie hebben op de straat, zowel aan de Dorpsstraat, de Beukenlaan als de nieuw te vormen straat. Deze nieuwe straat krijgt een ruim profiel met een goed toegankelijk voetpad tegenover de nieuw te bouwen woningen. Ook wordt er een groenstrook, inclusief bomen, aangelegd en komen er enkele plekken voor bezoekersparkeren.

De verkeers- en parkeersituatie in het plangebied wordt in paragraaf 4.11 nader uitgewerkt. Onderstaande situatietekening is eveneens opgenomen in Bijlage 1.

In de nieuwe opzet wordt gestreefd naar samenhang in materialisering, kleurgebruik en goothoogte, wat zorgt voor eenheid in beeld en een dorpse uitstraling. De sfeer die aan de buitenzijde van het plan (Dorpsstraat / Beukenlaan) zichtbaar is, wordt hier in de kern doorgezet. Zo ontstaat er voor verschillende doelgroepen, in verschillende omgevingen, toch een buurtgevoel. Ten behoeve van de aanleg van het 'openbare gebied' (weg, parkeerplaatsen, groenstrook, e.d.) zal door de gemeente een programma van eisen opgesteld worden met daarin aangegeven aan welke vereisten (maatvoering, materiaalkeuze, kleurstelling, etc.) dit gebied moet voldoen.

De gevels van de woningen zijn voornamelijk van metselwerk, in rood/bruin tinten. De kozijnen en goten zijn antraciet, aansluitend bij de antraciete pan op de duidelijk in het straatbeeld aanwezige dakvlakken. De draaiende delen hebben een aantal verschillende markante kleuren (honinggeel, kerriegeel, roodoranje).

Dit plan voor de dorpskern van Nieuw-Roden verbindt de bestaande en diverse omgeving en vormt een nieuwe buurt op een plek die het verdient om weer 'buurt' genoemd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0006.png"

Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundige uitwerking woningen (bron: Buro van Plan).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.


Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.13.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2018 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe is een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De volgende missie is geformuleerd: "Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden. Het plangebied is onderdeel van het landschap van de veenkoloniën. Het meest voorkomende landschapstype in de provincie is het hoogveenontginningslandschap. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

Het initiatief tast het landschap niet aan. Het perceel is in het verleden bebouwd geweest en is momenteel grotendeels onbebouwd (met uitzondering van de voormalige gymzaal). De bebouwing aan de Dorpsstraat wordt weer opnieuw ingevuld.

Cultuurhistorie

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunt, is sterk bepalend voor hoe men de leefomgeving ervaart. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.

Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied Kop van Drenthe. Dit gebied wordt gekenmerkt door een centraal deel met een van oorsprong middeleeuws esdorpensysteem en randveenontginningen, gekoppeld aan een hoefijzervormig beekdalstelsel dat via het Peizerdiep afwatert naar het noorden. Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van een oud cultuurlandschap.

Het generieke beleid 'eisen stellen' is van toepassing. Gebieden waar de provincie eisen stelt kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden wil de provincie de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij)sturen. Van de initiatiefnemers wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang.

Zoals eerder is opgemerkt, is het perceel in het verleden bebouwd geweest en is momenteel grotendeels onbebouwd (met uitzondering van de voormalige gymzaal). De cultuurhistorische waarden worden door het initiatief niet aangetast.

Archeologie

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe. Het plangebied heeft het beschermingsniveau '1: Generiek'. Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Het aspect archeologie wordt nader beschreven in paragraaf 4.6.

Aardkundige waarden

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. De provincie wil deze waarden behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied heeft het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Dit wordt door gemeenten doorvertaald in bestemmingsplannen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Zoals eerder is opgemerkt, is het perceel in het verleden bebouwd geweest en is momenteel grotendeels onbebouwd Aardkundige waarden worden door het initiatief niet aangetast. Het aspect archeologie wordt nader beschreven in paragraaf 4.6.

Overige waarden

Het plangebied heeft tot slot nog een specifieke waarde ten aanzien van de milieukwaliteit en het watersysteem. Beide thema's komen in hoofdstuk 4 nader en gespecificeerd aan de orde.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen 'Bestaand Stedelijk Gebied' ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. Artikel 2.17 stelt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en het aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De woonvisie komt in de volgende paragraaf 3.3 aan bod.

Daarnaast is het gebied via artikel 4.1 van de POV aangewezen ten behoeve van de intrekgebieden van de openbare grondwaterwinningen. Deze gebieden worden aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning. Het waterschap is middels de watertoets op de hoogte gebracht van de ontwikkeling (paragraaf 4.4).

De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonbeleid

Op 20 april 2016 is de gemeentelijke woonvisie ‘Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid gemeente Noordenveld’ door de gemeenteraad vastgesteld, waarvan een woningmarktonderzoek van Companen intrinsiek deel uitmaakte. Op 9 december 2020 heeft de gemeenteraad het document van Companen vervangen door het woningmarktonderzoek van KAW van 16 maart 2020 ‘Woningmarktonderzoek Noordenveld 2020-2030’ als de onderlegger voor het geactualiseerde woningmarktbeleid.

De woonvisie formuleert dat bouwen voor de behoefte het uitgangspunt is. Dat wil zeggen dat zowel kwantitatief als kwalitatief de reële behoefte leidend is. Om dat inzichtelijk te hebben is periodiek woningmarktonderzoek onontbeerlijk. Qua woningmarkt is Nieuw-Roden een samenhangend en daarmee integraal onderdeel van de grote kern Roden. Volkshuisvestelijk wordt Nieuw-Roden daarom niet beschouwd als een kleine kern. Het recent uitgevoerde woningmarktonderzoek van KAW toont aan dat er nog een substantiële behoefte is in Roden / Nieuw-Roden aan grondgebonden woningen. Met name in Roden / Nieuw-Roden signaleert KAW een tekort aan locaties. Verder is relevant dat de locatie waar het hier omgaat, vermeld staat op de planningslijst woningbouw. Het programma dat in opdracht van de Regio Groningen-Assen volgens een vast format elk jaar wordt geactualiseerd en leidend is voor het regionale woonbeleid.

Het initiatief is kortom in lijn met het gemeentelijke woonbeleid.

3.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan

Het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (hierna: GVVP) beschrijft hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer eruit ziet. In 2013 is het oude GVVP geëvalueerd en is besloten het GVVP te actualiseren. De actualisatie is uitgevoerd in 2014 en het geactualiseerde GVVP 2015-2025 is op 22 april 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het oude GVVP is het uitgangspunt "Noordenveld zet de fiets op 1". Dit is ook de titel van het nieuwe GVVP geworden.

De hoofddoelstelling van het gemeentelijk beleid luidt als volgt: Noordenveld voert een integraal verkeer- en vervoerbeleid dat is gericht op het in stand houden of verbeteren van de (economische)bereikbaarheid, het vergroten van de verkeersveiligheid en het verbeteren van het (leef)milieu. Het bestemmingsplan 'Parkeren Noordenveld' (vastgesteld op 20 juni 2018) is gebaseerd op het GVVP en is van toepassing op het plangebied. Deze parkeerregelgeving wordt in dit bestemmingsplan overgenomen. Toetsing aan het GVVP vindt plaats in paragraaf 4.11.

3.3.3 Omgevingsvisie Noordenveld 2030

In februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Deze visie geeft het ambitiebeeld weer van Noordenveld in 2030. De gemeente gaat voor een transparante, leefbare, groene, ondernemende en duurzame samenleving in 2030. In 2030 wil Noordenveld onder andere een duurzame, fietsvriendelijke gemeente zijn, met een vitale samenleving. Van belang is dat de voorzieningen voor de bevolking in balans moeten zijn.

Nieuw-Roden is een kleine kern. De ambitie voor Nieuw-Roden luidt dat de dorpskern van Nieuw-Roden een nieuwe invulling heeft die zorgvuldig is ingepast en gezamenlijk met belanghebbenden tot stand is gekomen. Het dorpshart is herkenbaar en heeft grote beeldkwaliteit. Woningbouw in de kleine kernen is mogelijk, op basis van maatwerk en aangetoonde behoefte. Gestreefd wordt naar levensloopbestendige woningen.

Zoals hiervoor al aangegeven worden er enkele levensloopbestendige woningen gebouwd. Dit sluit aan bij de demografische ontwikkelingen, waarbij het aantal ouderen zal toenemen in de gemeente. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de Omgevingsvisie. De behoefte is aangetoond met de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 4.13) en met het woonbeleid (paragraaf 3.3.1).

3.3.4 Gemeentelijk Rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de gemeenteaad van de gemeente Noordenveld.

Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), naast de gebruikelijke zorg voor de riolering, vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering. Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten'-agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden- schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht, die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Het doel om te voorkomen dat grondwater de doel van een gebied structureel belemmert, vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen, zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.

Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde aspecten. De watertoets is verder toegelicht in paragraaf 4.4.

3.3.5 Welstandsnota

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

Bij aanvragen van een omgevingsvergunning worden bouwplannen getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. De criteria spitsen zich toe op materiaalgebruik, ligging, vorm en massa. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria worden tenietgedaan.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de gebiedsspecifieke welstandscriteria 'Nieuw-Roden'. Ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de bijbehorende criteria. Het voornemen zal hieraan worden getoetst.

3.3.6 Nota duurzaamheid

In deze nota geeft de gemeente aan hoe ze in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus ligt daarbij op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De sectoren waarop wordt ingezet zijn woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.

De verantwoordelijkheid voor energiebesparing en duurzame energie ligt in eerste instantie bij de sectoren zelf. De rol van de gemeente zal een faciliterende en ondersteunende zijn.

De ambitie van de gemeente is om in 2025 een 'duurzame' gemeente te zijn. De gemeente heeft in de Nota duurzaamheid doelstellingen opgesteld voor woningen, bedrijven, eigen organisatie en duurzame energieproductie.

In de voorgenomen ontwikkeling is sprake van nieuwbouw. Hiervoor gelden de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit, ook wat betreft isolatie- en duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast geldt nu de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET), welke de basis vormt voor het verbod op aardgas in nieuwbouw. Hiermee is de gasaansluitplicht voor kleingebruikers bij nieuwbouw, bij bouwaanvragen na 1 juli 2018 geschrapt. Het voornemen moet voldoen aan de meest recente eisen wat betreft duurzaam bouwen.

3.3.7 Noordenveldse Kwaliteitsgids

De Noordenveldse Kwaliteitsgids is in februari 2020 vastgesteld. In de kwaliteitsgids zijn het landschap en de dorpen in de gemeente Noordenveld en hun karakteristieken op hoofdlijnen beschreven. De gids wordt betrokken bij de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. De kwaliteitsgids is een document met basisinformatie. Per landschapstype en per kern zijn een aantal overzichtelijke gidsprincipes geformuleerd. Deze gidsprincipes geven aan hoe bij ontwikkelingen omgegaan kan worden met de aanwezige karakteristieken. Zij zijn open en kwalitatief geformuleerd, zodat ruimte is voor afweging en verschillende uitkomsten mogelijk zijn. Een flexibele en op maatwerk gerichte aanpak is vereist om tot een afweging en ontwikkeling te komen.

Nieuw-Roden is onderdeel van het esdorpenlandschap. Omdat Nieuw-Roden een uitzondering vormt op de voor het esdorpenlandschap kenmerkende ontstaans- en ontginningsgeschiedenis en het een beperkt gebied betreft, is er om praktische redenen voor gekozen het dorp toch te beschrijven bij de esdorpen. Er zijn een aantal gidsprincipes opgesteld voor Nieuw-Roden, waaronder bijvoorbeeld het inspelen van (vervangende) nieuwbouw op het heersende bebouwingsbeeld in de omgeving en het principe van het storende gat met bebouwing in de dorpskern met een dorpse dichtheid, maat en schaal bebouwen. Het initiatief sluit hierop aan. De woningen worden gebouwd op een nu onbebouwd perceel. Zo wordt het stukje dorpskern, zoals voorheen, weer bebouwd.

3.3.8 Groenvisie Noordenveld

De Groenvisie Noordenveld is in 2002 vastgesteld door de gemeente. In de Groenvisie wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. De visie legt de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen in de gemeente vast, door een visie op hoofdlijnen en basisstrategieën uiteen te zetten. Het geeft een aanzet voor de toekomst en fungeert als basis voor vervolgplannen. De visie reikt handvatten aan.

Op basis van de kaart 'gewenste groenkwaliteit Noordenveld - Roden' is het plangebied aangeduid als bebouwing. Het heeft geen kwaliteitsniveau hoog. Er zijn geen specifieke vereisten dan wel doelstellingen genoemd voor Nieuw-Roden dan wel de aanduiding bebouwing. Daar waar mogelijk sluit het plan aan op de Groenvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (nibm) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Planvoornemen

In het plan worden 22 woningen mogelijk gemaakt. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en is gelegen in de schil centrum. Voor de verkeersgeneratie van een twee-aaneen gebouwde koopwoning is minimaal 7,3 en maximaal 8,1 per etmaal opgenomen. Voor de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning is minimaal 7,7 en maximaal 8,5 per etmaal opgenomen.

Als wordt uitgegaan van de bouw van 20 twee-aaneen gebouwde koopwoningen en 2 vrijstaande koopwoningen, leidt dit tot een gemiddelde verkeersgeneratie van 170 ritten per etmaal.

Onderzoek nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0007.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0008.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het initiatief kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd.

4.2 Milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Deze woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. De woningen kunnen ook een belemmering vormen voor deze bedrijven.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, detailhandelfuncties, horecfuncties, een kerk, het dorpshuis, een supermarkt en basisschool De Poolster.

Functie   Categorie   Grootste afstand categorie o.b.v. VNG-uitgave   Daadwerkelijke afstand t.o.v. bebouwing  
Detailhandel   1   10 m   20 m  
Kerk   2   30 m   30 m  
Dorpshuis   2   30 m   140 m  
Café/restaurant   1   10 m   20 m  
Supermarkt   1   10 m   100 m  
Basisschool   2   30 m   220 m  
Sportvelden bij basisschool   3.1   50 m   120 m  

Alle functies liggen op voldoende afstand. Bovendien geldt voor de hierboven genoemde functies dat op kortere afstand van deze functies al andere woningen staan. Kortom, de woningen belemmeren niet de functies in de omgeving. Andersom belemmeren de functies niet de woningen.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Woningen zijn gebouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) verblijven. De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet dan ook geschikt zijn voor de gewenste functie. Voor de locatie is dan ook een verkennend bodemonderzoek verricht. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 en hieronder is een samenvatting van de uitkomst van het onderzoek opgenomen.

Het verkennend bodemonderzoek volgens NEN-5740+A1 heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging. Aan de hand van dit onderzoek wordt inzicht verkregen in hoeverre het bodemgebruik van de locatie heeft geleid tot verontreiniging.

In het verleden hebben al diverse bodemonderzoeken en bodemsaneringen plaatsgevonden om de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt te maken. Ook waren er asbestverontreinigingen op het terrein aanwezig, die zijn gesaneerd.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater bevat enkele stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten stemmen overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “verdacht” wordt aanvaard. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

Advies RUD

Het bovengenoemde onderzoek is verricht in het kader van de huidige bestemmingsplanprocedure. Bij het onderzoek is het volledige plangebied onderzocht. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn bij een aantal boringen zintuiglijk resten baksteen aangetroffen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond en het grondwater licht verontreinigd zijn. In een deel van het plangebied (MM1) zijn de concentraties wel dusdanig hoog dat de bodemkwaliteit wordt ingedeeld in de kwaliteitsklasse Industrie. Dit betekent dat de bodemkwaliteit hier niet geschikt is voor de beoogde functie Wonen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0009.png"

Afbeelding 4.1: Plangebied MM1.

Conclusie

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van woningen is bodemonderzoek noodzakelijk. In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden gevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740. Het bodemonderzoek dient te worden verricht door een daartoe erkend bureau.

Het onderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan is verricht kan voor een deel van het plangebied voor de aanvragen omgevingsvergunning worden ingediend. Op het deel van het terrein waarvan de bodemkwaliteit op dit moment nog niet geschikt is voor de beoogde functie (zie afbeelding hierboven) dient nog onderzoek plaats te vinden na afloop van de te nemen (sanerings)maatregelen.

Daarnaast is er nog geen onderzoek verricht ter plaatse van de gymzaal. Hier dient nog aanvullende bodemonderzoek plaats te vinden nadat deze is gesloopt. Hiervoor kunnen aanvullende voorwaarden worden opgenomen in de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van woningen op deze locatie:

'Het bodemonderzoek heeft alleen uitpandig plaatsgevonden. De kwaliteit van de bodem onder het bestaande pand is nog onbekend. Om deze reden nemen wij een voorschrift op voor het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek na de sloop. De kwaliteit van de bodem onder het pand dient minimaal 3 weken voor de start van de bouwwerkzaamheden bekend te zijn en aan de gemeente te worden gemeld. Dit is geregeld in artikel 2.7, lid 3 van de MOR. Het bodemonderzoek dient te worden verricht door een daartoe erkend bureau.' 

4.4 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:

  • waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Onderzoek

Via de Digitale Watertoets is het waterschap Noorderzijlvest van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. Op 18 januari 2021 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het watertoetsdocument is als Bijlage 4 opgenomen. De normale procedure moet worden gevolgd.

Het waterschap, de gemeente en initiatiefnemer hebben overleg gevoerd over het initiatief. De uitkomsten van dit overleg zijn eveneens hieronder verwerkt.

Toename verhard oppervlak

Door toename van verhard oppervlak stroomt regenwater, als het wordt verzameld via kolken en goten, sneller af richting oppervlaktewater waardoor afvoeren en piekwaterstanden toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 750 m2 (in de bebouwde kom, binnen gemeentelijke uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden) of 2500 m2 (in overige gebieden) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. Niet voor elk ruimtelijk plan is het noodzakelijk op gedetailleerde wijze de waterberging te berekenen.

Om versnelde afvoer te voorkomen is afwatering op het aangrenzende maaiveld of berm een optie. Ook gebruik van waterpasserende bestrating, aanleg van wadi’s en infiltratiestroken of andere voorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van versnelde afvoer. Waterschap Noorderzijlvest kan daarin adviseren.

Aan de hand van de volgende regels kan bepaald worden hoe de waterberging berekend dient te worden:

  • Voor plannen waarvan de bruto oppervlakte kleiner is dan 10 hectare kan de waterberging volgens de volgende praktische vuistregel berekend worden:
  • Het extra te realiseren wateroppervlak is gelijk aan 10% van de toename van het verhard oppervlak dat versnelde afvoer veroorzaakt. De initiatiefnemer kan dit direct opnemen in de waterparagraaf.
  • Voor plannen met een bruto oppervlakte van 10 - 200 hectare stelt waterschap Noorderzijlvest vast hoeveel berging vereist is. Waterschap Noorderzijlvest berekent de benodigde waterberging op basis van regenduurlijnen (inclusief klimaatverandering).
  • Bij omvangrijke gebieden die groter zijn dan 200 hectare is het noodzakelijk om een waterhuishoudingsplan op te stellen. Onderdeel hiervan is een gedetailleerde modellering van het watersysteem. Een waterkwaliteits- en hydraulische modellering kunnen hier onderdeel van uitmaken. Daarin wordt klimaatverandering meegenomen.

Uit het overleg volgt dat het waterschap de huidige, onverharde situatie als uitgangspunt hanteert voor de bepaling van versnelde afvoer van hemelwater, omdat het plangebied meer dan 5 jaar braak ligt. Dat betekent dat indien het totaal aan verhardingen in het plan groter is dan 750 m2, daarvoor gecompenseerd moet worden.

Gezien de (waterhuishoudkundige) situering is het graven van extra water niet erg realistisch. Maar op andere manieren is het wel mogelijk om versnelde afvoer binnen het plan te voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld door hemelwater te infiltreren of af te laten stromen op onverharde delen.

De nieuwe weg voorzien van een waterpasserende verharding in combinatie met bergingskratten onder de weg behoort ook tot de mogelijkheden.


Afvoer van riool- en hemelwater

Via een (verbeterd) gescheiden stelsel, hemelwater wordt geïnfiltreerd.

Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. De initiatiefnemer dient te onderzoeken of infiltratie mogelijk is.

Afstemming met de gemeente is nodig voor het afvoeren van het afvalwater naar de riolering.

Uit het overleg volgt dat het waterschap als uitgangspunt bij nieuwbouw hanteert: gescheiden afvoeren van huishoudelijk afvalwater en schoon hemelwater. Thans ligt er een gemengd rioolstelsel. De gemeente is voornemens om de regenwaterriool aan te leggen in de Beukenlaan. Het waterschap kan daarom akkoord gaan met een tijdelijke afvoer van hemelwater op het gemengd stelsel. Het waterschap benadrukt dat deze tijdelijk is en zo snel mogelijk aangepast dient te worden.


Grondwater

Houdt bij nieuwe ontwikkelingen rekening met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen, kan worden gewerkt met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.

  Drooglegging  
Woningen met kruipruimte   1,30 m  
Woningen zonder kruipruimte   1,00 m  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 m  
Erftoegangswegen   0,80 m  
Groenstroken / ecologische zones   0,50 m  

Meer informatie is te vinden in paragraaf 5.3 Grondwater van de notitie Water en Ruimte 2013.

Uit het overleg volgt dat met de sloop- en opruimwerkzaamheden van de oude situatie het plangebied grotendeels enkele decimeters is afgegraven. Om voldoende drooglegging te kunnen realiseren en overlast te voorkomen door afstromend hemelwater, zal het maaiveldniveau weer omhoog gebracht moeten worden.

Aandachtspunt daarbij is dat aangrenzende percelen niet worden vernat door deze ontwikkeling.

Aanwezige sloten/greppels

Uit het overleg volgt dat de aanwezige greppel- en slootstructuur van belang is voor de ontwatering en afwatering. Zowel voor de bestaande woningen en percelen als de nieuwe. De gemeente onderkent dat ook en wil daarom de sloten op de plangrens aanduiden als 'water'. Het waterschap gaat hiermee akkoord.

De sloten mogen niet gedempt worden volgens de Keur van waterschap Noorderzijlvest.

De huidige afvoer van de sloten aan de zuidzijde van het plan, richting de riolering in de Beukenlaan is klein: een PVC-buis 110 mm. Een robuuste afvoer naar het nieuwe regenwaterriool verdient de voorkeur.


afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0010.png"

Afbeelding 4.2: Luchtfoto met de huidige situatie + sloten met afvoerrichting en duikers (naar riolering) (bron: waterschap Noorderzijlvest).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0011.png"

Afbeelding 4.3: Hoogtekaart-AHN3 (d.d. 2019) met het slotenpatroon, waterpeil en gemiddeld maaiveldniveau plangebied (bron: waterschap Noorderzijlvest).

Conclusie

Vanuit het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wettelijk kader

WET NATUURBESCHERMING

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

WEIDE- EN AKKERVOGELLEEFGEBIED

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weide- en akkervogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.

4.5.2 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is in november 2020 door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs B.V. een beknopte natuurtoets (een zogenaamde quick scan) uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2; hieronder volgt een samenvatting.

4.5.2.1 Plangebied

Het plangebied bestaat uit een aantal kadastrale percelen begrensd door Beukenlaan, Dorpstraat, tuinen aan de Beukenlaan en een complex aan de Dorpstraat in Nieuw-Roden. Het grootste gedeelte van het plangebied bestaat uit een braakliggend terrein. Daarnaast is bebouwing aanwezig in de vorm van een leegstaande gymzaal.

4.5.2.2 Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen en gezien de terreinomstandigheden ook niet te verwachten. Er treedt geen negatief effect op voor deze soortgroep.

In het verleden is onderzoek gedaan naar de aan- of afwezigheid van nestplaatsen van de huismus in verband met de toen geplande sloop van de oude gymzaal. Bij de gymzaal zijn toen geen in gebruik zijnde nestplaatsen van huismus aangetroffen. Tijdens het nader onderzoek in 2018 naar de aan- of afwezigheid van huismus rondom de voormalige school werden geen huismussen waargenomen op het dak van de school of in de directe omgeving van de school(waar ook de gymzaal onder valt), waaruit geconcludeerd kan worden dat de gymzaal niet gebruikt wordt door huismus.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat men ervan uit kan gaan dat geen verbodsbepalingen worden overtreden als vernietiging en verstoring van broedgevallen van vogels wordt voorkomen. Dit kan plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren of door voorafgaand aan de werkzaamheden vast te stellen dat bezette nesten ontbreken in de te slopen bebouwing. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.

Gezien de potentiële geschiktheid van de gymzaal voor vleermuizen is ook voor deze soortgroep in 2017 aanvullend onderzoek uitgevoerd. Verblijfplaatsen werden toen niet aangetroffen. In 2018 is de school onderzocht. Toen werden binnen het plangebied (waaronder ook de gymzaal viel), alleen vleermuisverblijfplaatsen aangetroffen bij de school. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de gymzaal geen verblijfplaatsen bevat van vleermuizen.

Het is onduidelijk sinds wanneer de vleermuiskast aanwezig is op de boom. Indien de boom met kast gekapt wordt, dient te worden gecontroleerd of zich vleermuizen in de kast te vinden. In overleg met het bevoegd gezag kan bepaald worden of de kast verplaatst mag worden.

Het plangebied verandert verder als foerageergebied voor vleermuizen, maar wordt niet ongeschikt. In de omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op foerageergebied en belangrijke vliegroutes voor vleermuizen treden niet op.

Het plangebied wordt naar verwachting niet ongeschikt voor foeragerende steenmarters en bovendien is in de omgeving in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied aanwezig.

Negatieve effecten op overige niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren ten aanzien van leef- en foerageergebied kunnen worden uitgesloten.

Als gevolg van het plan kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Als gevolg van het plan kunnen tijdens het verwijderen van de vegetatie enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieënsoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende beeld van de soortengroepen reptielen, vissen en ongewervelden ontstaan.

Vermeld moet worden dat er alleen een beknopte natuurtoets is uitgevoerd, als update van eerder uitgevoerde onderzoeken in de afgelopen jaren. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht omdat het plangebied in 2017-2018 al aanvullend is onderzocht op de aanwezigheid van vleermuizen en huismussen. In de vorige alinea's is hierop ingegaan. In principe is de bruikbaarheid van een dergelijk onderzoek - als het gaat om zwaar Europees beschermde soorten - circa 2-3 jaar. Omdat er sindsdien echter geen grote veranderingen in het plangebied zijn opgetreden, kunnen de bevindingen uit het rapport van 2018 nog steeds worden onderschreven (dit wordt ook bevestigd in jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State van 4 april 2018, ECLI:NL:RBMNE:2016:1711).

De conclusie kan daarom zijn dat er als gevolg van de ontwikkelingen geen effecten op beschermde soorten van de bovengenoemde soortengroepen te verwachten zijn.

4.5.2.3 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied ‘Leekstermeergebied’. Gezien de afstand, de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing, wegen en de aard van de ontwikkeling, zijn veel potentiële effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Over grotere afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden. Dit is relevant voor het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Bakkeveense Duinen. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt, zie paragraaf 4.5.3.

Gezien de afstand tot het NNN en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden. Het project is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

4.5.3 Stikstofdepositie

Ten behoeve van het initiatief is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 5. Met de berekening is de depositie van stikstof berekend ten gevolge van de bouw en het gebruik van de woningen. De berekening met AERIUS genereert per fase een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar (zie Bijlage 5). De conclusie die volgt uit de berekening is dat door de stikstofdepositie geen significant negatief effect optreedt in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

4.5.4 Conclusie

Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Nader ecologisch onderzoek is niet nodig.

Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient verder rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Uit de AERIUS-berekening volgt dat door de stikstofdepositie geen significant negatief effect optreedt in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.

Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.

4.6 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.7. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.0, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen.

Onderzoek

Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0012.png"

Afbeelding 4.4: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart; plangebied is gobaal aangeduid met de rode arcering (bron: gemeente Noordenveld).

Volgens de beleidsadvieskaart hebben de gronden een onbekende verwachting (bebouwing). Bij ingrepen groter dan 1000 m2 moet worden geëxtrapoleerd vanuit de omringende verwachtingswaarden. De omringende verwachtingswaarde is hoge of middelhoge verwachting. Om deze reden is een verkennend archeologisch onderzoek verricht. Voor realisatie van de plannen is namelijk graafwerk nodig, dat mogelijk een bedreiging vormt voor archeologische waarden in de bodem. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Hieronder is een samenvatting van de uitkomst van het onderzoek opgenomen.

Het plangebied aan de Dorpsstraat te Nieuw-Roden ligt op een glaciale rug. Uit het plangebied en uit de nabije omgeving zijn geen archeologische waarden bekend. Op 500 meter zuidoostelijk van het gebied liggen twee prehistorische grafheuvels. Nieuw-Roden is ontstaan in de jaren '20 / '30 van de twintigste eeuw. Voorheen lag er woeste grond, waarschijnlijk heide. De bodem in het gebied is matig bewaard gebleven. Het onderzoek heeft geen archeologische indicatoren of vondsten opgeleverd.

Door bodemverstoringen zullen eventueel aanwezige archeologische waarden sterk zijn aangetast. Daarom kan de archeologische verwachting naar beneden toe worden bijgesteld. Het advies is dan ook geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen en het terrein op archeologische gronden vrij te geven voor de geplande woningbouw.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.

Voor al het graafwerk geldt dat als toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2015. Dit kan bij de gemeente Noordenveld.

4.7 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

De rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van respectievelijk de provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Onderzoek

De gemeenteraad van Noordenveld heeft op 29 april 2020 de Noordenveldse Kwaliteitsgids vastgesteld. In de kwaliteitsgids is de gemeente Noordenveld verdeeld in een drietal landschappelijke deelgebieden met ieder een eigen cultuurhistorische identieit. Van ieder landschappelijk deelgebied is de landschappelijke conwtext beschouwd en daarna is op de in het gebieed aanwezige dorpen ingezoomd.

Nieuw-Roden maakt onderdeel uit van het esdorpenlandschap. Het esdorpenlandschap vormt een landschappelijk systeem waarin oude veldontginningen met essen, de beekdalen en de jonge veldontginningen onderling samenhangende deelgebieden vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0013.png"

Afbeelding 4.5: Uitsnede Noordenveldse kwaliteitsgids (bron: gemeente Noordenveld).

Nieuw-Roden vormt een uitzondering op de voor het esdorpenlandschap kenmerkende ontstaans- en ontginningsgeschiedenis. Het dorp is pas ontstaan aan het eind van de 19e eeuw toen begonnen werd met het ontginnen van de heide- en veengebieden van het Roderveld en omgeving. In de dorpskern werden een school en een kerk gebouwd en daarnaast vestigden zich hier ook winkels. Voor de Tweede Wereldoorlog werd vanuit de zuidoostelijke kern in zuidoostelijke richting de Beukenlaan aangelegd. Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp aan de zuidkant van het dorp planmatig uitgebreid.

De driehoekige dorpskern met individuele bebouwing met in het hart van de kern de kerk is karakteristiek voor Nieuw-Roden. De cultuurhistorische structuur blijft als gevolg van de nieuwe ontwikkeling intact.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Er is een risico-inventarisatie uitgevoerd met behulp van de professionele risicokaart (risicokaart.nl) om te bezien of er in en/of de nabije omgeving van het plangebied risicovolle objecten- en/of transportaders (inclusief gasleidingen) zijn gelegen.

Volgens de risicokaart ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen, risicovolle inrichtingen of buisleidingen.

De dichtsbijzijnde buisleiding van de NAM is circa 1,2 km ten zuiden van het plangebied gelegen. Het tankstation ten zuidwesten van het plangebied ligt op circa 1,6 km. Ten oosten van het plangebied op circa 1,5 km ligt het sportcentrum De Hullen. Alle risicobronnen zijn op voldoende afstand gelegen.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0014.png"

Afbeelding 4.6: Uitsnede risicokaart; plangebied globaal blauw omcirkeld (bron: risicokaart.nl).

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar. De RUD stemt met deze conclusie in.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen kabels en leidingen van nutsbedrijven. Hiermee moet bij de uitvoering rekening worden gehouden. Extra aandacht vragen de plekken waar voorheen geen bebouwing stond, zoals ter weerszijden van de bestaande trafo en delen van de voormalige open ruimte lans de Dorpsstraat (parkeerhavens).

4.10 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Met voorliggend bestemmingsplan wordt geluidgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt aan een weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Voor 30 km-wegen geldt de Wgh niet. Formeel is er dus geen akoestisch onderzoek nodig. Echter, gelet op het feit dat het eigenlijk om een doorgaande weg gaat (die overgaat in de Kastelenlaan in Roden) en dat de weg deels uit klinkers bestaat, is in het kader van de goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat 6 van de te realiseren woningen niet aan de eisen van de Wgh voldoen. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde bedraagt maximaal 6 dB. Op grond van de Wgh is de Dorpsstraat niet ‘zoneplichtig’ en behoeft formeel geen verdere actie te worden ondernomen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (en een goed leefklimaat voor de toekomstige bewoners) is nader gekeken naar eventuele mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting op de gevels van de betreffende de woningen te beperken. Dit blijkt niet mogelijk te zijn.

Mogelijk zijn in dat verband geluidwerende maatregelen aan de gevels van de betreffende woningen nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB voor een woonfunctie. Dit zal bij de beoordeling van het bouwplan worden getoetst.

Conclusie

Een aantal woningen voldoet niet aan de eisen van de Wgh. Bij de beoordeling van het bouwplan zal worden getoetst of geluidwerende maatregelen aan de gevels nodig zijn, om te kunnen voldoen aan de maximale binnenwaarden van 33 dB voor woningen.

Voor de overige woningen vormt het aspect geluid geen belemmering.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om in beeld te brengen wat de verkeersstrook van en naar de nieuw te bouwen woningen is, wat dit betekent voor het verkeersbeeld in omliggende straten en waaruit de parkeerbehoefte bestaat.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 - Toekomstig parkeren, december 2018.

4.11.2 Onderzoek

In het centrum van Nieuw-Roden worden een aantal woningen gerealiseerd (afbeelding 4.7). Het betreft hier in totaal 22 woningen, waarvan 20 twee-onder-een-kap woningen en twee vrijstaande woningen.

Omdat deze woningen verkeer genereren is het wenselijk om in beeld te brengen wat de verkeersstroom van en naar de woningen is, wat dit betekent voor de omliggende straten en waaruit de parkeerbehoefte bestaat. In deze paragraaf zijn deze vragen beantwoord.


afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0015.png"

Afbeelding 4.7: Stedenbouwkundige uitwerking woningen (bron: Buro van Plan).

Situering

De locatie is gelegen in Nieuw-Roden en wordt grotendeels ontsloten (16 woningen) door een nieuw aan te leggen verbindingsweg tussen de Dorpsstraat en Beukenlaan. Van de overige woningen worden er drie ontsloten op de Dorpsstraat en drie op de Beukenlaan.

Verkeer

  • Huidige situatie

De Dorpsstraat is vormgegeven als een enkelbaans tweestrooksweg uitgerust met aan weerszijden een voetpad en een snelheidsbeperking van 30 km/uur. De weg kent ter hoogte van de aansluitingen een 30 km/uur vormgeving (figuur 4.8).

Uit door de gemeente aangeleverde tellingen blijkt dat op de Dorpsstraat ongeveer 3.600 mvt/etmaal rijden op werkdagen (jaar 2014). De tellingen zijn opgenomen in Bijlage 8. De verwachting is dat dit in 2030 gestegen zal zijn tot ongeveer 4.200 mvt/etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0016.png"
Figuur 4.8: Vormgeving Dorpsstraat/Beukenlaan (bron: Google Maps)

De Beukenlaan is vormgegeven als een enkelbaans tweestrooksweg uitgerust met aan weerszijden een voetpad en een snelheidsbeperking van 30 km/uur.

De Beukenlaan dient ter ontsluiting van een beperkt aantal woningen (ongeveer 50). De verkeersintensiteit is niet bekend maar op basis van het aantal woningen wordt dit geschat op 350 mvt/etmaal.

In de huidige situatie is op de locatie voorzien in een drietal parkeerterreintjes met een capaciteit van in totaal 14 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen waren bestemd voor de oorspronkelijke bebouwing op de bouwlocatie en worden daarom in de verdere verhandeling niet meegenomen.

  • Verkeersgeneratie en parkeren woningen

Voor het vaststellen van het aantal verkeersbewegingen van en naar deze locatie en het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, december 2018. Op grond van deze publicatie kan de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte van de woonbuurt berekend worden aan de hand van de stedelijkheidsgraad, de stedelijke zones (centrum, schil rond centrum, rest bebouwde kom en buitengebied) en het type woningen worden berekend.

Onder de stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per km2. Verondersteld wordt dat het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en, als gevolg daarvan, ook de hoogte van de verkeersgeneratie afhankelijk is van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone binnen het grondgebied. Naarmate de omgevingsadressen dichtheid afneemt, is het aanbod en kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen lager met als gevolg een hogere verkeersgeneratie.

Door het CROW worden voor de stedelijkheidsgraad de volgende klassen aangehouden.


afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0017.png"

Voor de gemeente Noordenveld is de klasse "weinig stedelijk" van toepassing. Het aantal adressen per km2 bedraagt in deze klasse tussen de 500 en 1.000 adressen. Het CBS geeft aan dat in Noordenveld een adressendichtheid is van 684 adressen per km2. (2016).

Daarnaast mag worden gesteld dat de woningbouwlocatie is gelegen in de "rest bebouwde kom".

  • Verkeersgeneratie

Op basis van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone is per type woning met behulp van genoemde publicatie de verkeersgeneratie per woning vast gesteld in tabel 2. Bij de berekening is het gemiddelde als uitgangspunt aangehouden.

Op grond van deze uitgangpunten is de verkeersgeneratie van de woningen vastgesteld op 172 ritten per etmaal. De berekening er van is eveneens opgenomen in tabel 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0018.png"

  • Parkeerbehoefte

Op basis van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone is per type woning met behulp van genoemde publicatie de parkeerbehoefte per woning vast gesteld in tabel 3. Bij de berekening is het gemiddelde als uitgangspunt aangehouden.

Op grond van deze uitgangpunten is de parkeerbehoefte van de woningen vastgesteld op 49 parkeerplaatsen. De berekening er van is eveneens opgenomen in tabel 3.


afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2021BP087-ow01_0019.png"

In het ontwerp is voorzien in 44 parkeerplaatsen op eigen terrein en 8 parkeerplaatsen op openbaar terrein (totaal 52 parkeerplaatsen).


Hierbij wordt het volgende opgemerkt. Van 17 woningen zijn de privé-parkeerplaatsen achter elkaar gelegen, waarvan 4 met een daarachter gelegen garage. De genoemde publicatie 381 geeft aan dat een lange oprit zonder garage met een theoretische ruimte voor twee auto's in de praktijk slechts gebruikt wordt door 1 auto. Een lange oprit met een garage met een theoretische ruimte voor drie auto's wordt in de praktijk gebruikt door 1,3 auto's. Het aantal in de praktijk te gebruiken privéplaatsen bedraagt derhalve 4*1,3 + 13*1 + 5*2 = 28 parkeerplaatsen. Samen met 8 de openbare parkeerplaatsen bedraagt de capaciteit 36 parkeerplaatsen. Dit betekent een tekort van 13 parkeerplaatsen. Voorgesteld wordt het aantal parkeerplaatsen uit te breiden met 13 parkeerplaatsen door de volgende maatregelen.

  • i. Bij woning 12, 13 en 14 kunnen de parkeerplaatsen naast elkaar gesitueerd worden. Hiervoor is in het ontwerp voldoende ruimte (+ 3 parkeerplaatsen).
  • ii. Door woning 6, 7, 8, 9 en 10 1,5 meter in zuidelijke richting te verplaatsen ontstaat de mogelijkheid de parkeerplaatsen, deels in de voortuin, naast elkaar te situeren (+ 5 parkeerplaatsen)
  • iii. Door woningblok 15/16 en 17/18 ongeveer 1,5 meter in respectievelijk noordelijke en zuidelijke richting te verschuiven ontstaat de mogelijkheid bij woning 15 en 18 en parkeerplaatsen naast elkaar te situeren (+ 2 parkeerplaatsen).
  • iv. Drie parkeerplaatsen in de openbare ruimte te situeren.


Ontsluiting locatie

Een tweetal woningen wordt direct ontsloten op de Dorpsstraat (woning 2 en 3). Dit gebeurt dit ter hoogte van snelheidheidsremmende maatregelen in de vorm van ronde pleintjes. De verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid zijn hier niet in het geding.

Zestien woningen worden ontsloten via de nieuwe verbindingsweg tussen de Dorpsstraat en de Beukenlaan. De hoeveelheid verkeer die deze woningen genereren (109 ritten) is zodanig dat de verkeersafwikkeling niet in het geding komt.

Wat betreft de verkeersveiligheid het volgende. In de Dorpsstraat worden alle aansluitingen en kruispunten geaccentueerd doordat deze zijn uitgevoerd in klinkers. Het verdient aanbeveling dit ook te doen bij de nieuwe aansluiting op de Dorpsstraat.


Samenvatting en aanbevelingen

Op grond van de uitgangpunten is de parkeerbehoefte van de woningen vastgesteld op 49 parkeerplaatsen. In het ontwerp is voorzien in 44 theoretische parkeerplaatsen op eigen terrein en 8 parkeerplaatsen op openbaar terrein. Van deze 44 theoretische parkeerplaatsen kunnen in de praktijk 28 worden gebruikt. Voorgesteld wordt daarom het aantal parkeerplaatsen uit te breiden met 13 parkeerplaatsen.

De woonbuurt genereert ongeveer 172 ritten per etmaal. De ontsluiting van de buurt vindt voor een belangrijk deel plaats op de Dorpsstraat via een nieuw aan te leggen verbindingsweg tussen de Dorpsstraat en de Beukenlaan. Geconcludeerd wordt dat deze aansluiting voldoende capaciteit heeft om de toename van het gemotoriseerd verkeer ten gevolge van de komst van de woonbuurt te verwerken. Wel verdient het aanbeveling om de nieuwe aansluiting op de Dorpsstraat uit te voeren in klinkers op een zelfde wijze als gedaan is bij de andere kruispunten/aansluitingen in de Dorpsstraat.

4.11.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is met inachtneming van bovenstaande uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten parkeren, verkeersgeneratie en ontsluiting.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven; een toets waarbij wordt bekeken of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek

Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie is als Bijlage 9 opgenomen.

Op 15 juni 2021 heeft het college van B&W van de gemeente Noordenveld beslist dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Conclusie

De conclusie is dat geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ontbreken.

4.13 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1. Stedelijke ontwikkeling
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

Het woningbouwplan omvat 22 woningen met bergingen en hierbij behorende tuinen en erven. Hiervoor was het gebied ook al bebouwd met een gymzaal en 5 vrijstaande woningen, waarvan een aantal ook een winkelfunctie had. Per saldo is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling

Ad 2. Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Op grond van het vigerend bestemmingsplan is al bebouwing toegestaan (vanwege de maatschappelijke bestemming en de woonbestemming). Echter, het betreft hier vooral naar aard en omvang in relatie tot de omgeving een dusdanige functiewijziging dat het plan aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3. Ruimtelijk verzorgingsgebied
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan groter dan de gemeente Noordenveld. De helft van alle verhuizingen vindt namelijk over de gemeentegrens van Noordenveld plaats. Uit CBS-cijfers blijkt dat de gemeente Noordenveld een aantrekkelijke gemeente is om in te wonen en dat veel mensen van buiten de gemeente naar Noordenveld verhuizen. Voor het onderhavig bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat het verzorgingsgebied een regionale grootte betreft.

Ad 4. Behoefte
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In 2012 zijn binnen de Regio Groningen-Assen afspraken gemaakt over woningbouw om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam. In 2015 is besloten om onderzoek te doen naar de actuele trends en ontwikkelingen en zijn nieuwe prognoses opgesteld (Companen, d.d. 17 juni 2015). Dit onderzoek bevestigde de enorme populariteit van het stedelijke wonen in Groningen. Tevens gaf het een geactualiseerd en genuanceerder beeld van de om de stad heen liggende regio. In het vervolg op dit onderzoek is tevens de vraag gesteld of de afspraken uit 2012, tot stand gekomen ten tijde van crisis op de woningmarkt en sterk gericht op aantallen, ook niet herijkt zouden moeten worden. Hiertoe is een “Woningmarktanalyse regio Groningen Assen 2017-2030” opgesteld (Weusthuis & Partners en KAW, d.d. 12 april 2017). Deze analyse bevestigde dat de opgave op de woningmarkt anno 2017 anders is dan in 2012. In 2012 moest drastisch in het aantal nieuwbouwwoningen worden gesnoeid. Deze recente woningmarktmonitor liet zien dat er in 2017 weer een sterk toegenomen vraag naar woningen was. Deze vraag landt met name in de stad Groningen en de regio ten zuidwesten van de stad, waaronder de gemeente Noordenveld valt. In de gemeente Noordenveld zal naar verwachting een gemiddelde uitbreidingbehoefte van 525 woningen gelden. Hierbij is aangegeven dat de plancapaciteit in Roden en omgeving tot 2030 niet toereikend is. In het woningmarktonderzoek 2020-2030 (KAW, d.d. 16 maart 2020) wordt zelfs gesproken over een gemiddelde uitbreidingsbehoefte van 775 woningen binnen de gemeente Noordenveld. Hiernaast is een nadere onderverdeling gemaakt in de behoefte aan woningen per woonmilieu. Zo blijkt dat in de gemeente Noordenveld een grote behoefte is (circa 400 woningen) aan centrumdorps wonen. Hierbij gaat het om compacter wonen nabij de dorpskern in grondgebonden woningen. Naast de woningbehoefte aan centrumdorps is er grote behoefte aan woningen binnen de categorie excellent dorp (circa 225 woningen) en landelijk gebied (circa 300 woningen).

De ontwikkeling aan de Dorpsstraat in de voorgestelde omvang past binnen de Regio Groningen-Assen gemaakte woningbouwafspraken. De nadruk binnen de regionale afstemming ligt op de kwalitatieve invulling van het programma, toegespitst op de lokale vraag en behoefte.

Daarnaast past het initiatief ook binnen de gemeentelijke woonvisie. Zoals paragraaf 3.3.1 stelt, volgt uit recent woningmarkt dat nog een substantiële behoefte is in Roden / Nieuw-Roden aan grondgebonden woningen. Met name in Roden / Nieuw-Roden wordt een tekort aan locaties gesignaleerd. Het project staat dan ook op de planningslijst woningbouw.

Ad 5. Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in het dorp Nieuw-Roden en is omringd door woonwijken en bebouwing van onder meer maatschappelijke en detailhandelfuncties. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is - waar mogelijk - aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Woonwijken Roden' (vastgesteld op 22 april 2015).

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Het plan kent de volgende bestemmingen:

TUIN

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en voorkanten behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing. Daaraan ondergeschikt zijn onder andere parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, evenals daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor de bouw van erkers en overkappingen.

VERKEER - VERBLIJFSGEBIED

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, paden, verhardingen en parkeervoorzieningen. Daaraan ondergeschikt zijn onder andere groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, evenals daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de bestemming wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving. Hierbij zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen. Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden toegestaan.

Het bestaande trafogebouwtje is op de verbeelding aangeduid als 'nutsvoorziening'.

WONEN

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Daaraan ondergeschikt zijn onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en paden toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'water' wordt de sloot/greppel in stand gehouden.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn voorwaarden opgesteld. Zo moeten woningen in het bouwvlak worden gebouwd in de aangeduide gevellijn en geldt een maximum aantal woningen in het plangebied van 22. Woningen worden twee-aaneen en/of vrijstaand gebouwd. Daarnaast gelden bouw-, goot- en oppervlaktematen. Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag onder voorwaarden van een aantal bouwregels afwijken.

Aan huis verbonden werkactiviteiten en een bed & breakfastvoorziening zijn onder voorwaarden bij recht toegestaan. Onder strijdig gebruik vallen in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf en de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen. Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag onder voorwaarden een kinderdagverblijf toestaan.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE BOUWREGELS

De algemene bouwregels (Artikel 7) bevatten de mogelijkheid om onder voorwaarden de bouwgrenzen te overschrijden door ondergeschikte bouwonderdelen.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen, te weten het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 9) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

OVERIGE REGELS

In de overige regels (Artikel 10) is de regeling voor parkeergelgenheid en los- en laadmogelijkheden opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 11 en Artikel 12.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Naast het toetsen aan diverse aspecten op het gebied van beleid en milieu, die ook dienen als toets of een ruimtelijk plan uitvoerbaar is, dient een plan ook te worden getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor de uitvoering van het plan, inclusief mogelijke planschade, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. De gemeente maakt in het kader van dit plan kosten die door middel van een overeenkomst verhaald zullen worden. Hiernaast zal er een planschadeverhaalsovereenkomst worden afgesloten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) aan de provincie, het waterschap en andere vooroverleginstanties worden voorgelegd. Hun opmerkingen zullen in deze paragraaf en waar nodig elders in het plan worden verwerkt.

Daarnaast wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. De resultaten hiervan worden bij het vaststellingsbesluit opgenomen.