Plan: | Nieuwbouw Oude Norgerweg te Veenhuizen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.BP078-ow01 |
Aan de Bergveenweg 1 te Veenhuizen ligt het 'Pastoorserf' . Initiatiefnemer is al enkele jaren bezig met het opknappen van het erf. Onderdeel van de opwaardering van het erf is het slopen van oude opstallen en het herstellen van de bestaande karakteristieke bebouwing. Daarnaast zijn op en aan het erf beplantingen hersteld. Initiatiefnemer mag met gebruikmaking van de ruimte-voor-ruimteregeling een twee-onder-een-kapwoning realiseren aan de Oude Norgerweg, op de hoek met de Bergveenweg. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De locatie voor de twee-onder-een-kapwoning ligt aan de Oude Norgerweg, ten noorden van Veenhuizen.
Veenhuizen is zowel in historische als in ruimtelijke zin een bijzonder gebied. Het streng geometrische patroon van Veenhuizen is een erfenis van de Maatschappij van Weldadigheid. De Oude Norgerweg maakt onderdeel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur.
Aan de Oude Norgerweg staan enkele woningen, sommige met een gemengde bestemming (daar is naast wonen bijvoorbeeld ook een atelierruimte, galerie, detailhandel, etc. mogelijk). Voor het grootste deel is er sprake van agrarische gronden, afgewisseld met bospercelen..
Ligging plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Veenhuizen' (vastgesteld 19 juni 2013). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.
De voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van een twee-onder-een-kapwoning, is het niet mogelijk binnen de bestemming 'Agrarisch'. Voor de ontwikkeling is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en de huidige en toekomstige inrichting. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van rijk, provincie, regio en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het plangebied is gesitueerd aan de Oude Norgerweg in Veenhuizen. Het perceel maakt onderdeel uit van de 'Pleisterplaats Pastoorserf'. Het Pastoorserf is één van de zes boerderijen die in het verre verleden de buurtschap Veenhuizen vormden. Na de komst van de Maatschappij van Weldadigheid maakte het erf deel uit van het Derde Gesticht. De huidige boerderij is gebouwd in 1927 en heeft kenmerken van de Amsterdamse School.
Het Pastoorserf ligt ten noorden van het voormalige Derde Gesticht. Het is een van de erven die onderdeel uitmaakt van de orthogonale en systematische opzet van de Kolonie Veenhuizen. Het erf ligt aan een zogenaamd dwarspad, een oost-westverbinding tussen de (voormalige) vijfde en zesde wijk; nu tussen de Oude Norgerweg en de Dominee Germsweg.
Op het kaartbeeld van 1950 is goed te zien hoe het Pastoorserf is verankerd met de omgeving. Vanaf het erf loopt een pad naar het noordelijker gelegen Spaanse Kerkhof en een pad naar het Derde Gesticht.
Na de ruilverkaveling zijn deze paden verdwenen. Recentelijk heeft de initiatiefnemer langs het voormalige pad richting het Derde Gesticht een nieuwe eenzijdige bomenrij aangeplant die het oude pad weer zichtbaar maakt en begeleidt.
In de jaren zestig van de vorige eeuw is er aan de Oude Norgerweg nieuwe bebouwing gekomen in de vorm van een rij van vier woningen. De percelen zijn diep en grenzen met de achterzijde aan het Pastoorserf. De erfafscheiding van deze erven en de overgangen van de erven naar het Pastoorserf en de omgeving vraagt aandacht en verbetering.
De bijzondere ontwikkelingsgeschiedenis van Veenhuizen en de plek van het Pastoorserf daarbinnen, heeft geleid tot de volgende kwaliteiten van het erf:
Het huidige erf aan de Bergveenweg is vanaf 2009 sterk veranderd. Het boerenbedrijf is beëindigd en de daarbij horende stallen zijn gesloopt (ruim 1750m2). Het erf is nu een pleisterplaats voor rondtrekkende ruiters en menners en er zijn twee kampeerplaatsen.
De eigenaren hebben het erf zoveel mogelijk met oog voor de bijzondere cultuurhistorische waarde hersteld. De karakteristieke kapschuur is opgeknapt. De relatie met het Derde Gesticht is zichtbaar gemaakt door opnieuw een beukenlaan aan te leggen langs het pad naar het Derde Gesticht. Ook zijn fruitbomen aangeplant en is veel verharding vervangen door gras. Waar mogelijk is de laanbeplanting langs de Bergveenweg aangevuld tot op het erf om de doorgaande lijn van de weg zoveel mogelijk te benadrukken.
Om het verrommelde zicht op de achtererven van de woningen aan de Oude Norgerweg weg te nemen is een meidoornhaag aangeplant en negen platanen. De haag en de platanen vormen een duidelijke afbakening van het erf aan de oostzijde.
In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt als ponyweide. In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. De Oude Norgerweg gaat na circa 40 meter voorbij het plangebied over in een zandweg.
In het plangebied wordt een twee-onder-een-kapwoning gebouwd. Het nieuwe gebouw wordt in dezelfde rooilijn geplaatst als de naastgelegen rij woningen. Aan weerszijden van de woning is ruimte voor de ontsluiting van het erf op de Oude Norgerweg, dit om het zicht op de twee-onder-een kapwoning eenduidig te houden, is er ruimte voor eventuele bijgebouwen achter de woning zelf. Parkeren vindt plaats op eigen erf.
Welstandsnota
In de welstandsnota Noordenveld zijn voor Veenhuizen criteria opgenomen voor (nieuwe) bebouwing. De nieuw te bouwen twee-onder-een kapwoning zal aan die welstandscriteria moeten voldoen. De huidige opzet van het erf met woning en bijgebouwen sluit aan bij wat in de welstandscriteria is verwoord. De daadwerkelijke architectonische vormgeving van de woningen moet nog plaatsvinden. Vanuit de opzet van het erf is het daarbij belangrijk dat de twee-onder-een-kapwoning een langskap heeft en dat de beide woningen een duidelijke verwantschap hebben en een bepaalde mate van symmetrie, zoals dat op veel plekken in Veenhuizen voorkomt.
Landschappelijke inpassing
Om ruimte te houden tussen de erven van de twee-onder-een kapwoning en het Pastoorserf zijn de erven van de twee-onder-een-kapwoning minder diep dan de erven van de naastgelegen woningen. Een gemengde haag schermt de nieuwe erven af van de omgeving, maar zorgt ervoor dat er ook een natuurlijke overgang ontstaat tussen erven en omgeving.
Een bredere rand van heesters en struiken vormt de natuurlijke overgang van de al bestaande erven aan de Oude Norgerweg naar het Pastoorserf. Het grasland daar omheen kan worden ingezaaid met een bloem- en kruidenrijk grasmengsel wat het natuurlijke karakter versterkt en een meerwaarde vormt voor diverse diersoorten zoals de bij.
Landschappelijke inpassing Pastoorserf, bron: Bügelhajema - motivering en landschappelijke inpassing woningen Bergveenweg 1 Veenhuizen
Voor een goede landschappelijke inpassing is een juiste beplantingskeuze van belang. Onderstaande tabel geeft een voorstel voor geschikte soorten beplanting.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen. Het rijksbeleid is niet van belang op het planvoornemen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit drie treden. Daarbij gaat het om: "eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid." Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke functies mogelijk. Toetsing aan 'de ladder' kan hierdoor achterwege blijven
Omgevingsvisie en -verordening
De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.
KERNKWALITEITEN
De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald in de thema's: archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaaleconomisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem. Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat uit een ruimtelijk plan moet blijken hoe wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten. Het plan mag daarbij geen activiteiten mogelijk maken die deze kernkwaliteiten significant aantasten. De kernkwaliteiten binnen het projectgebied worden hieronder besproken.
BESTEMMINGSPLAN
In het navolgende is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op dit bestemmingsplan.
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop.
De NNN ligt op circa 35 meter van het plangebied, daar waar de Oude Norgerweg overgaat in een zandpad. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Fochteloërveen ligt op circa 2 kilometer afstand. Er is ecologisch onderzoek verricht naar de gevolgen voor deze gebieden. In paragraaf 4.4 van deze toelichting is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang. Voor het plangebied geldt een 'generiek beschermingsniveau'. Dit beschermingsniveau richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardige archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Op de AMK zijn geen waarden binnen het plangebied aangegeven. Ook zijn er geen vindplaatsen in (de directe omgeving van) het plangebied bekend.
Cultuurhistorie
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste de cultuurhistorie herkenbaar houden en ten tweede de ruimtelijke identiteit versterken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in een beleidskaart. Voor het plangebied geldt het sturingsniveau ‘eisen stellen’. In gebieden met dit sturingsniveau verwacht de provincie dat initiatiefnemers de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen gebruiken.
Verwezen wordt naar paragraaf 2.3 van deze toelichting. Daarin is de toekomstige inrichting van het plangebied beschreven. Op basis van een cultuurhistorische analyse van het landschap en het bebouwingspatroon zijn uitgangspunten voor de herinrichting geformuleerd. Deze zijn vervolgens uitgewerkt in het definitieve ontwerp voor het plangebied. Het te bebouwen gebied is strak vastgelegd met het bouwvlak. Het aspect cultuurhistorie is expliciet verankerd in voorliggend plan.
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden blijven en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het plangebied maakt deel uit van 'Landschap van de koloniën van Weldadigheid (UNESCO)'. De provincie heeft aangegeven dat deze op voorhand is opgenomen in verband met een mogelijke toekomstige aanwijzing als Werelderfgoed. De ontwikkeling in het gebied moet voor nu voldoen aan de overige Kernkwaliteiten.
Landbouwgebied
De provincie geeft de landbouw maximale speelruimte daar waar gebieden als ‘Landbouwgebied’ zijn aangeduid. Bij elke ontwikkeling die een andere is dan landbouw kan een vorm van beperkend effect worden verondersteld. Het gaat hier om effecten die het huidige functioneren en de toekomstbestendigheid van landbouwbedrijven ter plaatse aantoonbaar aantasten.
De ruimte-voor-ruimte regeling maakt het onder voorwaarden mogelijk dat twee compensatiewoningen mogen worden gebouwd als landschapsverstorende agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in het landelijk gebied. Het gaat om de bebouwing die voor de vaststelling van de Omgevingsvisie (2 juni 2010) bestond. Minimaal 750 m2 aan agrarische bebouwing dient gesloopt te worden om voor de compensatieregeling in aanmerking te komen. Om maatwerk mogelijk te maken, is een beperkte afwijking toegestaan. Als uitgangspunt denkt de provincie aan een afwijking van maximaal ongeveer 5%.
Voorts zijn er voorwaarden voor compensatiewoningen, waarvoor de verantwoordelijkheid primair ligt bij de gemeente die ze gebiedsgericht moeten invullen. Het betreft de inpassing, omvang, inhoud en vormgeving van de compensatiewoning(en). Om tot een goede beoordeling te kunnen komen, zijn minimaal een landschappelijk inpassingsplan en een welstandsbeoordeling nodig. Voor het bepalen van de omvang en inhoud van de woning is ook de omvang van de verwijderde opstallen van belang. Hoe meer er gesloopt wordt, hoe meer aanspraak een aanvrager in principe kan maken op een grotere compensatiewoning. Indien de landschappelijke inpassing op de voormalige bedrijfslocatie niet in voldoende mate mogelijk is, mag de woning elders worden gebouwd (bijvoorbeeld op een ander agrarisch perceel, een bouwlocatie in een lint of in een kleine kern). Hoe een gemeente wil omgaan met deze voorwaarden, kan deze zelf verder vormgeven. De bouw van een compensatiewoning is in beginsel uitgesloten in gebieden die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart met de functie ‘Natuur’ en ‘Beekdalen’ zijn aangeduid, Bij de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling moet rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten.
Het huidige erf aan de Bergveenweg is vanaf 2009 sterk veranderd. Het boerenbedrijf is beëindigd en de daarbij horende stallen zijn gesloopt (ruim 1750 m2). Het erf is nu een pleisterplaats voor rondtrekkende ruiters en menners en er zijn twee kampeerplaatsen. Het voornemen is reeds besproken met de provincie. De provincie is positief over het plan. De locatie is niet gelegen binnen de functies 'Natuur' en 'Beekdal'. Daarnaast is rekening gehouden met de aanwezige kernkwaliteiten, zoals hierboven opgenomen.
Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat met voorliggend bestemmingsplan wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid.
Regiovisie Groningen-Assen 2030
In het kader van de 'Regiovisie Groningen-Assen 2030' is de gemeente Noordenveld een samenwerkingsverband met de omliggende gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe aangegaan om mee te werken aan de versterking van de economische kernregio Groningen-Assen. In de regiovisie is opgenomen dat Roden, samen met Leek, een 'schragende' functie voor wonen en werken. Met het plan worden twee woningen mogelijk gemaakt. Er is sprake van een uitbreiding van de woningvoorraad. Het toevoegen van twee woningen aan de woningvoorraad past binnen de uitgangspunten van het regionaal beleid.
Omgevingsvisie Noordenveld 2030
Op 8 februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie is de strategische visie van de gemeente waarin aspecten van het ruimtelijke en sociale domein zijn geïntegreerd. In de visie staan vijf kernwaarden centraal: transparant, leefbaar, groen, ondernemend en duurzaam.
Transparant en een transparant bestuur betekent dat het voor inwoners helder is welke afwegingen het bestuur maakt, het betekent niet dat inwoners altijd gelijk krijgen. Leefbaarheid staat voor alles wat het samen leven in Noordenveld prettig maakt. Groen staat voor natuur, rust en ruimte voor de inwoners en bezoekers. Recreatie en toerisme, hoogwaardige kennisindustrie, een levendige middenstand in de verschillende kernen en de agrarische sector zijn de pijlers van Noordenveld als ondernemende gemeente. Duurzaam is het zorgvuldig omgaan met de beschikbare bronnen en het gebruik van de ruimte.
Onderdeel van de kernwaarde ondernemend is werkgelegenheid. In de sector zorg en ondersteuning geeft de gemeente ruimte aan nieuwe innovatieve zorgconcepten. Nieuwe projecten op het gebied van gezondheidstoerisme en gezond ouder worden, worden gestimuleerd.
De ambitie voor Veenhuizen is ook vastgelegd in de Omgevingsvisie. Enkele thema's in de Omgevingsvisie zijn dat alle ontwikkelingen bijdragen aan en/of versterken de kenmerkende structuur, nieuwe initiatieven ten behoeve van het woon- en leefklimaat worden ontplooid, binnen bestaande structuren is ruimte voor particuliere initiatieven op het gebied van wonen en woon-zorg-concepten. Uit toetsing aan de Omgevingsvisie blijkt dat het planvoornemen aansluit bij de gemeentelijke ambities.
Woonbeleid
Het omgevingsplan van de provincie Drenthe vraagt om regionale afstemming en samenwerking, onder meer op het vlak van wonen. Om dat te bereiken, zorgt elke Drentse regio samen met de provincie voor onderlinge afstemming in de programmering. De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid vastgelegd in onder andere de nota 'Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid gemeente Noordenveld' van april 2016, prestatieafspraken en het regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'.
Sinds eind 2012 is de planningslijst een sturingsinstrumentarium van het regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'. De toevoeging van twee woningen past binnen de actuele planningslijst, waarin voor dit soort toevoegingen een p.m.-post is opgenomen.
Welstandsnota
Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.
Bij aanvragen van een omgevingsvergunning worden bouwplannen getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. De criteria spitsen zich toe op materiaalgebruik, ligging, vorm en massa. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria worden tenietgedaan.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de gebiedsspecifieke welstandscriteria 'Veenhuizen'. Ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de bijbehorende criteria. Het voornemen zal hieraan worden getoetst.
Landschapsbeleidsplan
Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.
Omdat de ruimtelijke ontwikkeling buiten het dorp Norg plaatsvindt, is het Landschapsbeleidsplan in dit geval relevant.
In het Landschapsbeleidsplan is het plangebied onderdeel van het gebiedstype 'Kolonie Veenhuizen'. Basisstrategie is dit gebied is het “Handhaven, herstellen en versterken van de samenhang tussen het landschappelijk ontwerp en de bebouwing in het gebied Veenhuizen”.
De visie voor het gebied van Veenhuizen is voornamelijk gericht op herstel. Vooral de krachtige laanstructuren dreigen te vervagen. Landbouw wordt als één van de hoofdfuncties beschouwd, ontwikkeling binnen de randvoorwaarden van de cultuurhistorische structuur en de natuurwaarden van voornamelijk de bossen aan de randen van het gebied. Bosaanleg is een mogelijkheid in het gebied, mits dit past binnen de cultuurhistorische structuur en dit geen afbreuk doet aan de balans tussen open en dichte ruimten.
Genoemde maatregelen zijn onder andere het herstellen van de lanen door aanplant met de cultuurhistorie als leidraad en het handhaven van de balans tussen open en dichte ruimten.
Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassing gemaakt, die is opgenomen in paragraaf 2.3. De bestaande randen en beplanting zullen aanwezig blijven en zullen waar nodig worden versterkt. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het landschapsbeleidsplan en vormt geen beperking voor de 'Kolonie Veenhuizen'.
Groenvisie Noordenveld
In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast. De Groenvisie wordt geactualiseerd. De groenstructuur voor het gebied Veenhuizen komt voort uit het bijzondere landschapsontwerp voor het gebied. Het gebied heeft al uitwerking gekregen in het Landschapsbeleidsplan, dat hierboven is vermeld.
Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025
In het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025 wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.
Het plangebied ligt aan de Oude Norgerweg. Dit is een doodlopende weg (gaat over in een zandpad) waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km/uur. De nieuwe ontwikkeling sluit goed aan bij de functie en inrichting van de Oude Norgerweg.
Gemeentelijk rioleringsplan
Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.
De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.
TOETSINGSKADER GEMEENTELIJKE WATERTAKEN
Doelen gemeentelijke watertaken:
In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.
Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.
Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:
Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.
In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:
Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
UITVOEREND BELEID ZORGPLICHT GRONDWATER
Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de (stedelijke) openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.
Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde aspecten. De watertoets is verder toegelicht in paragraaf 4.9.
Nota duurzaamheid
In deze nota geeft de gemeente aan hoe ze in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus ligt daarbij op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De sectoren waarop wordt ingezet zijn woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.
De verantwoordelijkheid voor energiebesparing en duurzame energie ligt in eerste instantie bij de sectoren zelf. De rol van de gemeente zal een faciliterende en ondersteunende zijn.
De ambitie van de gemeente is om in 2025 een 'duurzame' gemeente te zijn. De gemeente heeft in de Nota duurzaamheid doelstellingen opgesteld voor woningen, bedrijven, eigen organisatie en duurzame energieproductie.
Voor bedrijven richt de gemeente zich onder andere op het verduurzamen van bedrijven(terreinen) en het vergroten van het aandeel duurzame energie.
In de voorgenomen ontwikkeling is sprake van nieuwbouw. Hiervoor gelden de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit, ook wat betreft isolatie- en duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast geldt nu de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) welke de basis vormt voor het verbod op aardgas in nieuwbouw. Hiermee is de gasaansluitplicht voor kleingebruikers bij nieuwbouw, bij bouwaanvragen na 1 juli 2018 geschrapt. Het voornemen moet voldoen aan de meest recente eisen wat betreft duurzaam bouwen.
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het plangebied ligt volgens de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld in een zone hoge tot middelhoge archeologische verwachting. Tevens ligt het plangebied in een bijzonder terrein nummer 20 met veenputten.
In het plangebied is daarom een karterend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door Salisbury Archeologie b.v. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van de resultaten van het verkennend en karterend booronderzoek, wordt geconcludeerd dat de hoge tot middelhoge archeologische verwachting van het plangebied moet worden bijgesteld naar laag. De eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd – nieuwe tijd zijn niet aangetroffen. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt zeer klein ingeschat. Het onderzoeksbureau adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Er zijn geen archeologische waarden in het plangebied die beschermd moeten worden of waar rekening mee moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling. Er is daarom geen vervolgonderzoek nodig en het plangebied wordt vrijgegeven wat betreft archeologie.
Voor het aspect archeologie treden geen belemmeringen op ten aanzien van de ontwikkeling.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
In augustus 2016 is door Sigma Bouw en Milieu een verkennend milieukundig bodemonderzoek (projectnummer 16-M7736) uitgevoerd. Het volledige verkennend milieukundig bodemonderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
In tegenstelling tot elders op de onderzoekslocatie bevat het grondwater er plaatse van peilbuis 5 (het deel van de onderzoekslocatie waarop de twee-onder-een-kapwoning wordt gebouwd) geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de streefwaarde en/of detectiewaarde.
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse van de te bouwen twee-onder-een-kapwoning vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. De mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld na overleg met de betrokken overheidsinstanties.
Volledige duidelijkheid omtrent de bodemkwaliteitsklasse van vrijkomende grond wordt pas verkregen op basis van een partijkeuring conform het Besluit Bodemkwaliteit. Opgemerkt dient te worden dat de vertaalslag van verkennend bodemonderzoek naar hergebruik van grond volgens het Besluit Bodemkwaliteit, veelal, niet mogelijk is. In de meeste gevallen zijn aanvullende gegevens noodzakelijk, het bevoegd gezag (de gemeente waarin de grond wordt toegepast) kan hier uitsluitsel over geven.
Indien het noodzakelijk is dat er grond afgevoerd moet worden van de locatie zal er een melding grondverzet gedaan moeten worden via het landelijk meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt als ponyweide. Er zijn geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig. De cultuurhistorische waarden die aanwezig zijn in de directe omgeving van het plangebied, zoals de karakteristieke kapschuur en een beukenlaan, zijn de laatste jaren opgeknapt en hersteld. De realisatie van de twee woningen doet geen afbreuk aan deze cultuurhistorische waarden.
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de ligging en de locatie van het plangebied binnen het beschermd dorpsgezicht, de Maatschappij van Weldadigheid. In bijlage 3 is het rapport 'Veenhuizen, cultuurhistorische waarden' opgenomen waarmee ook rekening is gehouden bij de indeling van het perceel en de uitstraling van de bebouwing. Er is bijvoorbeeld opgenomen dat het nieuwe gebouw in dezelfde rooilijn geplaatst wordt als de naastgelegen rij woningen. Bijgebouwen moeten achter de woning zelf gerealiseerd worden. Verder hebben de woningen duidelijke verwantschap en een bepaalde mate van symmetrie.
In de regels van dit bestemmingsplan en in de landschappelijke inpassing die als bijlage Inpassingsplan nieuwe woningen bij de regels is gevoegd, worden deze aspecten vastgelegd.
De nieuwe ontwikkeling is passend binnen de orthogonale koloniestructuur (grid) van Veenhuizen. Deze structuur is in het geldende bestemmingsplan vanwege de bepalende waarde voor de cultuurhistorische waarde reeds bestemd. De ontwikkeling in het plangebied heeft derhalve geen negatieve invloed op de aanwezige cultuurhistorische structuren en elementen nabij het plangebied.
In verband met voorgenomen ontwikkelingen aan de Bergveenweg 1 te Veenhuizen, waarbij een twee-onder-een-kapwoning langs de Oude Norgerweg wordt gerealiseerd in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling, wordt een bestemmingsplan opgesteld. Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 24 mei 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
PLANGEBIED EN PLANNEN
Ten tijde van de ecologische inventarisatie in 2016 waren er meerdere opties voor de bouw van de ruimte-voor-ruimte woningen en daarom is het onderzochte gebied groter dan alleen het plangebied. Het onderzochte gebied bestaat uit twee delen. Voor het voorliggende bestemmingsplan is alleen het zuidoostelijk gelegen perceel van belang (zie afbeelding hieronder). Het zuidoostelijke deel van het plangebied deed ten tijde van het veldbezoek dienst als ponyweide. Tussen de twee percelen is een meidoornhaag aanwezig.
Een luchtfoto van het onderzochte gebied (Bron kaartondergrond: Bing.com)
Het plangebied
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten is, naast het afgelegde veldbezoek, via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 06-12-2018 09:23:38) soortinformatie uit de Nationale Database Flora en Fauna www.natuurloket.nl opgevraagd. Uit de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen van diverse middelzwaar en streng beschermde planten- en diersoorten bekend.
Het plangebied bestaat uit gemaaide en begraasd grasland. Hierin komen onder meer de soorten Engels raaigras, kruipende boterbloem, madeliefje, reukgras, smalle weegbree en witte klaver voor. Deze soorten duiden op matig voedselrijke tot voedselrijke omstandigheden.
Beschermde plantensoorten zijn niet in het plangebied aangetroffen en worden gezien de inrichting ook niet verwacht.
In de bomen rondom het plangebied zijn geen voor vleermuizen geschikte holtes of loszittende schors aangetroffen, zodat verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen uitgesloten kunnen worden. In het plangebied is wel geschikt foerageergebied aanwezig voor soorten als gewone en ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis.
In het plangebied zijn algemene grondgebonden zoogdieren te verwachten, zoals bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, haas, hermelijn en wezel. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Drenthe een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
In het plangebied zijn geen (sporen van) niet-vrijgestelde beschermde grondgebonden zoogdieren, zoals boommarter, steenmarter of eekhoorn, aangetroffen. Vaste verblijfplaatsen van boom- en steenmarter in het plangebied kunnen worden uitgesloten. Gezien het ontbreken van sporen, zoals uitwerpselen en prooiresten, van steenmarter, is ook een verblijfplaats van deze soort binnen het plangebied onwaarschijnlijk. Mogelijk vormt het plangebied wel een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soorten.
Het plangebied vormt een geschikt foerageergebied voor de kerkuil . In de kapschuur op het Pastoorserf is een braakbal van waarschijnlijk de kerkuil aangetroffen
In het grasland en de opgaande beplanting in en rond het plangebied kunnen verder algemene vogels als boomkruiper, merel, roodborst, vink, winterkoning en witte kwikstaart tot broeden komen.
Het terrein vormt geschikt landbiotoop voor enkele algemene amfibieën. Te verwachten zijn soorten als bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander (Quickscanhulp.nl). Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Drenthe een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Niet-vrijgestelde beschermde amfibieën worden vanwege het ontbreken van geschikt landbiotoop en voortplantingswater niet in het plangebied verwacht.
Beschermde soorten uit de overige soortgroepen (reptielen, ongewervelden en vissen) worden door het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht in het plangebied.
TOETSING
De bebouwing met potentiële vleermuisverblijfplaatsen op het erf blijft behouden. Bij het realiseren van de plannen wordt ook niet of nauwelijks opgaand groen verwijderd. Daarom blijft het foerageergebied van vleermuizen grotendeels intact. Er worden geen negatieve effecten verwacht op de kwaliteit en kwantiteit van het foerageergebied van vleermuizen in het plangebied. Bovendien is in de omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig.
Hetzelfde geldt voor het foerageergebied van eekhoorn, boom- en steenmarter. Voor deze soorten vormt het plangebied hoogstens een klein onderdeel van het foerageergebied. Bovendien blijft het foerageergebied grotendeels behouden.
Het plangebied vormt hoogstens een klein onderdeel van het foerageergebied van in de omgeving verblijvende kerkuilen. Daarom zijn naar aanleiding van de plannen geen negatieve effecten op kerkuil te verwachten.
Ten aanzien van broedvogels dient bij de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Vernietiging en verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Voor de in en direct rond het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Wnb. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën en zoogdieren worden verstoord en/of vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling van de provincie Drenthe bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
INVENTARISATIE
Het plangebied is geen onderdeel van in het kader van de Wnb beschermd gebied en de gronden zijn niet aangewezen als NNN of natuur buiten de NNN. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Fochteloërveen gelegen op een afstand van twee kilometer ten zuiden van het plangebied. Natura 2000-gebied Norgerholt ligt op bijna 4 kilometer ten oosten van het plangebied.
Een aantal heide- en bosgebieden die zijn aangewezen als NNN liggen op ongeveer 200 meter ten westen, noorden en oosten van het plangebied. Een oude beukenlaan langs de Oude Norgerweg, direct ten noordoosten van het plangebied, is ook aangewezen als NNN. Het opgaand groen langs de Bergveenweg zou eventueel kunnen dienen als verbinding tussen de verschillende NNN-gebieden.
TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op beschermde (natuur)gebieden te verwachten. Het plan heeft in het kader van de Wnb geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten.
De opgaande beplanting langs de Bergveenweg blijft behouden, waardoor een eventuele verbinding tussen deelgebieden van het NNN intact blijft. Het plan is daarom niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Van het doen van aanvullend onderzoek of de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel dient bij uitvoering van het plan rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Visie externe veiligheid
De gemeente Noordenveld beschikt over een Visie Omgevingsveiligheid 2016-2019. In deze visie zijn de gemeentelijke ambities ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid verwoord. Met de visie worden een aantal ambities onderschreven:
Gestreefd wordt naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is van belang dat de gemeente Noordenveld een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo wordt ervaren.
Het behoud van de lokale bedrijvigheid en werkgelegenheid is een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente waarbij ook wordt ingestoken op industrie met een laag risicoprofiel. Dit houdt in dat bij de inrichting nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de bestaande gebiedskwaliteiten.
De aan te houden veiligheidsafstanden zijn in de wetgeving benoemd als risicocontouren waarbij de risicocontour PR10-6 een belangrijke is. De PR10-6-contour geeft aan hoe groot de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron.
Woningen, scholen, bejaardenhuizen etc. worden gezien als kwetsbare objecten en mogen niet in deze risicocontour van een inrichting komen te liggen. Objecten zoals kantoren, bedrijfswoningen, etc. worden gezien als beperkt kwetsbare objecten en mogen ook niet in die risicocontour komen te liggen tenzij er zwaarwichtige redenen zijn. Deze beleidsruimte vloeit voort uit de huidige regelgeving. Of de gemeente gebruik zal maken van deze beleidsruimte is niet in te schatten. Wel vindt ze het belangrijk om, indien zich een situatie voordoet, een afweging te kunnen maken. In deze visie is aangegeven aan welke aspecten dan dient te worden voldaan (zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening). Hiervoor dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Drenthe.
Naast de genoemde risicocontour moet volgens de wetgeving ook worden gekeken naar de bevolkingsdichtheid in een bepaalde straal rondom een dergelijke risicovolle inrichting. Dit wordt het groepsrisico genoemd. Immers, des te meer mensen er wonen of verblijven, des te groter de kans op meer dodelijke slachtoffers als er een incident plaatsvindt. De wetgeving heeft wel een zachte norm (oriëntatie waarde) voor het groepsrisico gesteld maar laat de gemeente vrij om haar eigen beleid te ontwikkelen.
De gemeente zal invulling geven aan hun bevoegdheid om de oriëntatiewaarde niet als harde norm hanteren, dan wel dat een overschrijding van de oriënterende waarde pas acceptabel wordt bevonden als optimaal aan alle aspecten zoals zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening wordt voldaan.
Deze insteek wil de gemeente ook toepassen bij toenames van het groepsrisico die onder de oriënterende waarde blijven. Dit betekent dat de toename van het groepsrisico altijd goed gemotiveerd zal worden waarbij de gemaakte keuzes worden verantwoord en vastgelegd in het bijbehorende document, bijv. het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.
Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen sluit de gemeente zich aan bij de te hanteren veiligheidsafstanden conform rijksbeleid, waarbij de aandacht voor het groepsrisico nadrukkelijk aanwezig zal zijn. De gemeente zal dan indien nodig in de bestemmingsplannen zones rond de wegen en leidingen opnemen waarbinnen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan.
Samengevat hanteert de gemeente voor nieuwe situaties de navolgende uitgangspunten:
Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten | Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde Groepsrisico | Toename Groepsrisico |
Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden |
Inrichtingen
Om te bepalen of in en in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting, het gasonvangststation Veenhuizen no. 86, bevindt zich op circa 1, 5 kilometer van het plangebied.
Hieruit blijkt dat risicovolle inrichtingen op een dusdanig grote afstand liggen dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het planvoornemen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor.
Over de aanwezige wegen in de nabijheid van het plangebied vinden niet/nauwelijks transporten met gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen leggen geen beperkingen op aan de omgeving. Er is geen water of spoor aanwezig in de omgeving van het plangebied. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.
Buisleidingen
Naast inrichtingen, geeft de risicokaart van de provincie ook de ligging van buisleidingen weer. In de omgeving van het het plangebied liggen geen buisleidingen, het plangebied ligt daardoor buiten de invloedssfeer van de leidingen ligt. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van twee woningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Indien geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone worden geprojecteerd, dient akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Voor het plan is in dit verband de geluidzones van de Oude Norgerweg van toepassing. De Oude Norgerweg is een 60 km-weg, maar doodlopend. Het aantal verkeersbewegingen zal praktisch nihil zijn, waardoor de 48 dB contour niet zal reiken tot de voorgevel van de nieuwe woningen.
De Dominee Germsweg is een 60km-weg, maar deze ligt op meer dan 250 meter van de nieuw te realiseren woningen. Akoestisch onderzoek kan dus achterwege blijven.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
NSL/nibm
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Onderzoek
Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het bestemmingsplan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden moeten worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk of buitengebied' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. De omgeving van het plangebied valt te karakteriseren als een rustig buitengebied.
De nieuwe ontwikkeling maakt binnen het bestemmingsvlak de realisatie van en twee-onder-een-kapwoning mogelijk. In de nabije omgeving van de voorgenomen bestemming bevinden zich geen functies die door het plan belemmerd worden. Omgekeerd bevindt het initiatief zich niet binnen het invloedsgebied van omliggende functies. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Voor het plan is d.d. 12 december 2018 een watertoets uitgevoerd, zie bijlage 4. Uit het advies van het Waterschap Noorderzijlvest blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn.
Waterbeleid
Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
Het beleid van Waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
Wateradvies
De wijziging van de bestemming heeft invloed op de waterhuishouding en raakt de belangen van het waterbeheer.
TOENAME VERHARD OPPERVLAK
Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 2.500 m2 in het buitengebied is het vereist de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen.
Binnen het planvoornemen neemt het verhard oppervlak met circa 600 m2 toe. Derhalve zijn compenserende maatregelen niet noodzakelijk.
AFVOER VAN RIOOL- EN HEMELWATER
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Op dit moment is een drukriolering aanwezig. Het afvalwater zal op de drukriolering worden aangesloten. In overleg met het Waterschap Noorderzijlvest wordt het schone hemelwater op het oppervlaktewater geloosd.
GRONDWATER
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan er worden gewerkt met de volgende indicatieve droogleggingsnormen:
Conclusie
Op basis van het overleg met het waterschap wordt geconcludeerd dat het nemen van maatregelen, zoals compensatie vanwege verharding, of aanpassing van de riolering niet noodzakelijk is. Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.
In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de actviteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Als gevolg van de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. op 21 april 2017 (in werking getreden op 7 juli 2017) geldt de verplichting om een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag, waarin informatie wordt gegeven over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Het bevoegd gezag moet op grond van deze aanmeldnotitie vervolgens beoordelen of voor de activiteit een m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Dit wordt gemotiveerd in de overwegingen van het bestemmingsplan.
Onderzoek
In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Gelet op de aard en omvang van de nieuwe ontwikkeling wordt het project niet als een stedelijk ontwikkelingsproject gekwalificeerd in de zin van onderdeel D 11.2. Daaruit volgt dat er geen aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden ingediend.
Conclusie
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de 'Begrippen' en de 'Wijze van met meten'. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' gehanteerd. Daarnaast komt de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' voor.
Om het onbebouwde karakter van voor- en zijkanten van de woningen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin' opgenomen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Afwijkingen daarvan zijn geregeld voor erkers, toegangsportalen en carports.
De dubbele woning die in het plangebied mag worden gebouwd is geregeld onder de bestemming 'Wonen' . De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 4 en 8 meter. De voorgevel dient in de gevellijn te worden gebouwd. Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk om de voorgevelrooilijn naar achteren te laten verspringen, afhankelijk van de gekozen architectonische uitwerking van de bouwmassa. De nokrichting van de hoofdgebouwen moet evenwijdig aan de weg zijn.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden zoals aangeven in het inpassingsplan zoals dat als Bijlage 2 bij de toelichting is gevoegd.
Voor de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen is binnen de woonbestemming aangesloten bij de reguliere regeling binnen de gemeente. Daarbij is een relatie gelegd met de perceelsomvang,
Gelet op de wens om dynamiek in het dorp te houden, wordt binnen de woonbestemming voorzien in enige ruimere, perceelsgebonden gebruiksmogelijkheden, te weten de uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten en het gebruik voor bed & breakfast.
Artikel 5 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
De gronden maken onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht.
De dubbelbestemming ziet met name toe op de in het aanwijzingsbesluit onderscheiden kenmerken.
Voor een aantal activiteiten geldt een koppeling aan een omgevingsvergunning. Advisering door een ter zake deskundige vindt plaats.
Algemene regels
De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.
De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Er is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Andere kosten die gemaakt worden, worden verhaald bij de initiatiefnemer via leges.
De initiatiefnemer heeft al in het voorjaar van 2009 alle buurtbewoners uitgenodigd voor een kennismaking op de boerderij en hen verteld van de verbouwings- en sloopplannen en de wens om gebruik te maken van de ruimte voor ruimte-regeling. Alle buren waren daarbij aanwezig.
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan naar het waterschap Noorderzijlvest en de provincie Drenthe verzonden.
Het waterschap heeft op 8 april 2019 een schriftelijke reactie gestuurd. Het waterschap stemt in met het voorontwerpbestemmingsplan. Punt van aandacht is de afvoer van hemelwater. Het waterschap geeft enkele mogelijkheden aan. De overlegreactie is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
De provincie heeft telefonisch gereageerd. De provincie verzoekt om in de toelichting (paragraaf Cultuurhistorie) te benadrukken dat de nieuwe ontwikkeling passend is binnen de orthogonale structuur (grid) van Veenhuizen. Deze structuur is in het geldende bestemmingsplan vanwege de bepalende waade voor de cultuurhistorische waarde reeds apart bestemd. De aanvulling is verwerkt in paragraaf 4.3.
De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden te zijner tijd ingevoegd. P.M.