direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift te Norg
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01

Ruimtelijke onderbouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0001.png"

Luchtfoto met plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel tussen de woningen aan de Langeloërweg 20 en Schapendrift 1 te Norg.

Het voornemen is om op dit onbebouwde perceel een woning te realiseren. Initiatiefnemer wil bij de gemeente Noordenveld een omgevingsvergunning aanvragen. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van deze aanvraag.

1.2 Ligging projectgebied

De locatie ligt in het dorp Norg. Het perceel is gelegen aan de Schapendrift, een zijweg van de Langeloërweg. De Langeloërweg is één van de doorgaande wegen in Norg. Het perceel is verder omgeven door woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0002.jpg"

Begrenzing projectgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het projectgebied geldt de beheersverordening Woonwijken Norg (vastgesteld 19 juni 2013). Het gebied heeft in de beheersverordening de bestemming 'Woongebied'. Het noordelijk deel van het perceel is onderdeel van een bouwvlak. Het gehele perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0003.jpg"

Uitsnede beheersverordening (bron: beheersverordening Woonwijken Norg, illustratie: blad 2)

Het voornemen is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. Hoewel de nieuw te bouwen woning in het bouwvlak wordt gerealiseerd en het perceel de bestemming 'Woongebied' heeft, is het realiseren van een nieuwe woning op grond van de beheersverordening niet toegestaan. In artikel 19, lid 19.2 staat dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. Het toevoegen van een nieuwe woning is hiermee niet toegestaan.

Het realiseren van een woning op deze locatie kan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit betreft een omgevingsvergunning op basis van art. 2. eerste lid onder c, in combinatie met artikel 2.12, eerste lid onder a onder 30 van de Wabo.

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moet samengaan met een goede ruimtelijke onderbouwing. In een dergelijke onderbouwing is uiteengezet of er vanwege een planvoornemen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin middels een verantwoording van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid aan de orde. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de verschillende aspecten beschreven die randvoorwaarden stellen aan het plan. Geëindigd wordt met een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Omgeving projectgebied

Het perceel is gelegen in het dorp Norg. Norg kent een oude bewoningsgeschiedenis. Het dorp wordt voor het eerst in 1139 genoemd (Nurh of Nurech, later Norich) in een akte van de bisschop van Utrecht. De naam betekent 'het veld in het noorden' of 'het noorderveld'. Norg ligt namelijk ten noorden van het Norgerholt, een van de oudste bosrestanten van Nederland. Norg kan worden aangemerkt als een esdorp. Rondom de kern liggen essen, waarvan de oudste dateren uit de periode 650-750 na Christus.

Het dorp Norg ontstond in de middeleeuwen op de hoger gelegen zandgronden van het Drents Plateau. De gronden waren geschikt voor akkerbouw, terwijl de beekdalen die in de winter onder water stonden, werden gebruikt voor veeteelt. Er ontstonden in het gebied eenmansbedrijven die in groeperingen tot stand komen. Zo is Norg ontwikkeld rond twee boerderijgroepen aan respectievelijk het Oost- en Westeind.

Rondom de brink bouwden de boeren hun boerderijen met erven, waarbij de brink de functie had voor de samenkomst van de dorpsgemeenschap. Op de brinken stonden vroeger ook schaapskooien. Met het verdwijnen van de schapen zijn ook deze schaapskooien veelal verdwenen. Op dit moment is nog veel van de oude structuur te herkennen.

2.2 Huidige situatie projectgebied

Het perceel is gelegen net buiten de oude structuur van het dorp Norg, in een wijk met woonbebouwing in de vorm van vrijstaande woningen afgeschermd door houtwallen. De wijk betreft een naoorlogse wijk.

Het perceel ligt tussen twee percelen in waarop woningen staan. Het perceel wordt in de huidige situatie gebruikt als tuin / oprit van het achterliggende woonperceel aan de Sparrenlaan 4. De randen van het perceel bestaan voornamelijk uit struikgewas. Het perceel wordt ontsloten met een inrit op de Schapendrift. Er is geen bebouwing aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0004.jpg"

Impressie projectgebied (eigen foto)

2.3 Toekomstige situatie projectgebied

Het voornemen is om op het perceel een woning met overkapping en berging te realiseren. De woning bestaat uit één bouwlaag met lage kap, er wordt geen (kap)verdieping gerealiseerd.

Op onderstaande afbeelding is de situering van de nieuw te bouwen woning op het perceel weergegeven. Daarnaast worden de zijaanzichten van de woning getoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0005.jpg"

Uitsnede uit schets situering nieuw te bouwen woning (bron: Architectenbureau Surplus)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0007.jpg"

Aanzichten van nieuw te bouwen woning (bron: Architectenbureau Surplus)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Omdat in het voorliggende plan geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro is het plan niet getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het projectgebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en -verordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De (geactualiseerde) Omgevingsverordening is op 17 oktober 2015 in werking getreden.

De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur.

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Kernkwaliteiten

Onderstaand is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op het voornemen.

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het projectgebied een generiek beschermingsniveau van toepassing. Dit beschermingsniveaus is niet van provinciaal belang. In paragraaf 4.2 Bodem wordt hierop verder ingegaan.

Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het gebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het projectgebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Er is daarom geen sprake van aantasting van essen of beekdalen . De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'respecteren' voor het projectgebied. In dit sturingsniveau hebben de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. In paragraaf 4.3 Cultuurhistorie wordt hieraan getoetst.

Het projectgebied is niet gelegen in een natuurgebied waarvoor op grond van de kernkwaliteit Natuur een beschermingsniveau geldt.

Op grond van de kernkwaliteit Archeologie tenslotte geldt voor het perceel het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. In paragraaf 4.1 Archeologie wordt hierop verder ingegaan.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat met het voornemen wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het voornemen betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regiovisie Groningen-Assen 2030

In het kader van de 'Regiovisie Groningen-Assen 2030' is gemeente Noordenveld een samenwerkingsverband met de omliggende gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe aangegaan om mee te werken aan de versterking van de economische kernregio Groningen-Assen. In deze regio heeft Roden, samen met Leek, een 'schragende' functie voor wonen en werken.

Met het voornemen wordt een woning gerealiseerd in het dorp Norg. Omdat er sprake is van een uitbreiding van de woningvoorraad heeft dit plan een relatie met de 'Regiovisie Groningen-Assen 2030'.

3.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Noordenveld 2030

Op 8 februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie is de strategische visie van de gemeente waarin aspecten van het ruimtelijke en sociale domein zijn geïntegreerd. In de visie staan vijf kernwaarden centraal: transparant, leefbaar, groen, ondernemend en duurzaam.

Transparant en een transparant bestuur betekent dat het voor inwoners helder is welke afwegingen het bestuur maakt, het betekent niet dat inwoners altijd gelijk krijgen. Leefbaarheid staat voor alles wat het samen leven in Noordenveld prettig maakt. Groen staat voor natuur, rust en ruimte voor de inwoners en bezoekers. Recreatie en toerisme, hoogwaardige kennisindustrie, een levendige middenstand in de verschillende kernen en de agrarische sector zijn de pijlers van Noordenveld als ondernemende gemeente. Duurzaam is het zorgvuldig omgaan met de beschikbare bronnen en het gebruik van de ruimte.

De realisatie van de woning aan de Schapendrift vormt geen belemmering voor de vijf kernwaarden uit het gemeentelijk beleid. De bouw van de woning vindt plaats in een bestaande woonwijk, wat een duurzaam gebruik van de ruimte betekent. Voor het dorp Norg heeft de gemeente specifieke ambities opgesteld. Het voornemen vormt geen belemmering voor de ambities voor het dorp.

Uit toetsing aan de Omgevingsvisie blijkt dat het voornemen aansluit bij de gemeentelijke ambities.

Woonbeleid

Het omgevingsplan van de provincie Drenthe vraagt om regionale afstemming en samenwerking, onder meer op het vlak van wonen. Om dat te bereiken zorgt elke Drentse regio samen met de provincie voor onderlinge afstemming in de programmering. De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid vastgelegd in onder andere prestatieafspraken en het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'.

Sinds eind 2012 is de planningslijst een sturingsinstrumentarium van het Regionaal afstemmingsdocument 'Woningmarkt regio Noord-Drenthe'. Onderdeel van het woonprogramma is de reservering van een aantal woningen voor de herontwikkeling van binnendorpse locaties. De nieuw te bouwen woning aan de Schapendrift valt binnen deze reservering. Het voornemen levert geen belemmeringen op vanuit de woningbouwafspraken en is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Welstandsnota

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

Bij aanvragen van een omgevingsvergunning worden bouwplannen getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. De criteria spitsen zich toe op materiaalgebruik, ligging, vorm en massa. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria worden tenietgedaan.

Voor de ontwikkelingen in het projectgebied is het gebiedsgerichte welstandsbeleid van toepassing. Het perceel is gelegen in deelgebied 5 'Norg - Woongebieden individueel'. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de criteria zoals hier zijn opgenomen.

Het beleid is gericht op het beheer van de structuur en de bebouwing. Het beleid is gericht op het respecteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.De wijk waarin het perceel is gelegen wordt in de Welstandsnota getypeerd als een wijk met meer 'individuele woningbouw'. Het gaat hier over het algemeen om vrijstaande woningen (semibungalows).

Het type woning dat in het voornemen is uitgewerkt, een vrijstaande bungalow, past bij de structuur en de bebouwing in de wijk. Verdere toetsing aan de welstandscriteria, bijvoorbeeld met betrekking tot materiaal- en kleurgebruik, vindt plaats in de procedure voor de omgevingsvergunning onderdeel bouwen.

Landschapsbeleidsplan

Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.

Omdat de ruimtelijke ontwikkeling binnen het dorp Norg plaatsvindt, is het Landschapsbeleidsplan in dit geval niet relevant.

Hoewel in het landschapsbeleidsplan met name aandacht besteed wordt aan het buitengebied, wordt binnen het thema cultuurhistorie ook de karakteristieke dorpsopbouw genoemd. Het gaat hier om een dorpsopbouw met een losse structuur, gericht op het landschap, lanen en akkerbouwcomplexen. Norg beschikt ook over een karakteristieke dorpsopbouw.

Het perceel is gelegen net buiten het oorspronkelijke dorp. Ook de vrijwaringszone van de molenbiotoop overlapt het projectgebied niet. Wat betreft cultuurhistorie is het voornemen niet belemmerend voor de omliggende waarden voor cultuurhistorie.

Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast. De Groenvisie wordt geactualiseerd.

In de huidige Groenvisie wordt de functie van groen voor het dorp Norg beschreven als 'een duidelijk begeleidende functie, de bezoeker wordt op een natuurlijke wijze van de entree van het dorp naar de kern van het dorp geleid'. De opbouw bestaat uit veelal oude, zware lanen naar de kern van het dorp toe. Het dorp zelf wordt gekenmerkt door losse boomgroepen en open ruimten. De samenhang van het groen is zeer waardevol door de cultuurhistorische achtergrond en de verbinding met het landschap.

Het perceel is gelegen aan de Schapendrift. Aan beide kanten van deze weg staan bomenrijen, wat een groene uitstraling geeft aan deze weg. De bomen staan in de openbare ruimte. Het planvoornemen heeft hierop geen betrekking. Daarnaast wordt het bestaande bouwvlak aangehouden voor de nieuw te bouwen woning, wat betekent dat de bebouwing relatief ver achterop het perceel wordt gerealiseerd. Gelet op deze kenmerken van het planvoornemen wordt de groene uitstraling van de Schapendrift niet belemmerd door de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0008.jpg"

Bomenrijen langs de Schapendrift (bron: Google Streetview)

Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025

In het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025 wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.

Het perceel ligt aan de Schapendrift en beschikt zowel in de huidige als in de nieuwe situatie over een inrit. De Schapendrift is een weg waarvoor een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. De weg is een zijweg van de Langeloërweg, één van de ontsluitingswegen van het dorp. De nieuwe ontwikkeling past bij de functie en inrichting van de Schapendrift.

Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda wordt met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Naast de aandacht voor hemelwater, moet ook aandacht worden besteed aan het grondwater om 'te voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert'. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde aspecten. De watertoets is verder toegelicht in paragraaf 4.9 Water.

Nota duurzaamheid

In deze nota geeft de gemeente aan hoe ze in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus ligt daarbij op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termjin de grootste winst te behalen is.

De ambitie van de gemeente is om in 2025 een 'duurzame' gemeente te zijn. De gemeente heeft in de Nota duurzaamheid doelstellingen opgesteld voor woningen, bedrijven, de eigen organisatie en duurzame energieproductie.

Door rijksregelgeving wordt getoetst aan de EPC norm. Voor nieuwbouwwoningen is de gemeentelijke doelstelling om van de tot 2020 nieuw te bouwen woningen minimaal 50% energieneutraal of zeer energiezuinig (lager dan de EPC norm) te laten zijn. De gemeente houdt hierbij rekening met ontwikkelingen in de markt en zullen daarom geen aanvullende strengere energieprestatie-eisen opleggen bij verkoop van bouwgrond. Eén van de activiteiten die ook in het beleid voor duurzaamheid passen is het stimuleren van duurzaam -en levensloopbestendig bouwen.

In de voorgenomen ontwikkeling is sprake van nieuwbouw. Hiervoor gelden de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit, ook voor wat betreft isolatie- en duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast is de woning, met de slaapkamer en badkamer op de begane grond, geschikt als levensloopbestendige woning. Het voornemen voldoet aan de sluit hiermee aan bij het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.0, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van deze beleidsadvieskaart met daarop het projectgebied in rood weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0009.jpg"

Uitsnede Beleidsadvieskaart archeologie (bron: gemeente Noordenveld)

Het projectgebied heeft op basis van de Beleidsadvieskaart archeologie een 'onbekende verwachting (bebouwing)'. In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op grond van het gemeentelijk beleid is een controlerend archeologisch veldonderzoek alleen noodzakelijk bij ingrepen met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2. Het voornemen overschrijdt dit aantal vierkante meters niet waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Het voornemen heeft betrekking op het realiseren van een gebouw of bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (langer dan 2 uur per dag) mensen zullen verblijven. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Hieronder volgt een korte samenvatting van de conclusies.

Verkennend bodemonderzoek

Doel van onderzoek is, in verkennende zin, de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie vast te stellen. De bemonsteringsstrategie is opgesteld op basis van het vooronderzoek en de veldwaarnemingen.

Uit het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat op de locatie geen sprake is van (voormalige) potentieel bodembedreigende activiteiten. Ter plaatse van de belendende percelen hebben, voor zover bekend, geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden welke van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Op basis van het vooronderzoek wordt het projectgebied aangemerkt als onverdacht.

Vervolgens is een onderzoek ter plaatse uitgevoerd door middel van zintuigelijke waarnemingen en proefboringen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Er zijn geen verontreinigingen in de grond en in het grondwater aangetroffen. Verder zijn er geen puinresten aanwezig die aanleiding geven tot het uitvoeren van asbestonderzoek.

De conclusie van het verkennend bodemonderzoek is dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek. Uit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen het voornemen.

4.3 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente Noordenveld werkt aan haar cultuurhistorisch beleid. In het Landschapsbeleidsplan van de gemeente is cultuurhistorie al wel een thema. In het landschapsbeleidsplan wordt met name aandacht besteed aan het buitengebied, maar binnen het thema cultuurhistorie wordt ook de karakteristieke dorpsopbouw genoemd. Het gaat hier om een dorpsopbouw met een losse structuur, gericht op het landschap, lanen en akkerbouwcomplexen. Norg beschikt ook over een karakteristieke dorpsopbouw. Het projectgebied is gelegen net buiten het oorspronkelijke dorp. Ook de vrijwaringszone van de molenbiotoop overlapt het projectgebied niet. Daarnaast wijzigt de groene uitstraling van de 'laan' Schapendrift niet. Wat betreft cultuurhistorie is het voornemen niet belemmerend voor de omliggende waarden voor cultuurhistorie.

4.4 Ecologie

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten op de natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming). Hiertoe is door BügelHajema Adviseurs d.d. 31 mei 2017 een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is als Bijlage 2 aan deze onderbouwing toegevoegd.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het voornemen is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het voornemen niet in de weg staat.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Visie externe veiligheid

De gemeente Noordenveld beschikt over een Visie Omgevingsveiligheid 2016-2019. In deze visie zijn de gemeentelijke ambities ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid verwoord. Met de visie worden een aantal ambities onderschreven:

Gestreefd wordt naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is van belang dat de gemeente Noordenveld een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo wordt ervaren.

Het behoud van de lokale bedrijvigheid en werkgelegenheid is een belangrijk aandachtspunt voor de gemeente waarbij ook wordt ingestoken op industrie met een laag risicoprofiel. Dit houdt in dat bij de inrichting nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de bestaande gebiedskwaliteiten.

De aan te houden veiligheidsafstanden zijn in de wetgeving benoemd als risicocontouren waarbij de plaatsgebonden risicocontour PR10-6 een belangrijke is. De PR10-6 contour geeft aan hoe groot de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron.

Woningen, scholen, bejaardenhuizen etc. worden gezien als kwetsbare objecten en mogen niet in deze risicocontour van een inrichting komen te liggen. Objecten zoals kantoren, bedrijfswoningen, etc. worden gezien als beperkt kwetsbare objecten en mogen ook niet in die risicocontour komen te liggen tenzij er zwaarwichtige redenen zijn. Deze beleidsruimte vloeit voort uit de huidige regelgeving. Of de gemeente gebruik zal maken van deze beleidsruimte is niet in te schatten. Wel vindt ze het belangrijk om, indien zich een situatie voordoet, een afweging te kunnen maken. In deze visie is aangegeven aan welke aspecten dan dient te worden voldaan (zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening). Hiervoor dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Drenthe.

Naast de genoemde risicocontour moet volgens de wetgeving ook worden gekeken naar de bevolkingsdichtheid in een bepaalde straal rondom zo'n risicovolle inrichting. Dit wordt het groepsrisico genoemd. De wetgeving heeft wel een zachte norm (oriëntatie waarde) voor het groepsrisico gesteld maar laat de gemeente vrij om haar eigen beleid te ontwikkelen.

De gemeente zal invulling geven aan hun bevoegdheid om de oriëntatiewaarde niet als harde norm hanteren, dan wel dat een overschrijding van de oriënterende waarde pas acceptabel wordt bevonden als optimaal aan alle aspecten zoals zelfredzaamheid, beheersbaarheid en hulpverlening wordt voldaan.

Deze insteek wil de gemeente ook toepassen bij toenames van het groepsrisico die onder de oriënterende waarde blijven. Dit betekent dat de toename van het groepsrisico altijd goed gemotiveerd zal worden waarbij de gemaakte keuzes worden verantwoord en vastgelegd in het bijbehorende document, bijv. het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.

Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen sluit de gemeente zich aan bij de te hanteren veiligheidsafstanden conform rijksbeleid, waarbij de aandacht voor het groepsrisico nadrukkelijk aanwezig zal zijn. De gemeente zal dan indien nodig in de bestemmingsplannen zones rond de wegen en leidingen opnemen waarbinnen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan.

Samengevat hanteert de gemeente voor nieuwe situaties de navolgende uitgangspunten:

Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde Groepsrisico   Toename Groepsrisico  
Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden
 
Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden  

Inrichtingen

Om te bepalen of in en in de directe omgeving van het projectgebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. Hieruit blijkt dat risicovolle inrichtingen op een dusdanig grote afstand liggen (>400 meter) dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het voornemen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor.

Over de aanwezige wegen in de nabijheid van het projectgebied vinden niet/nauwelijks transporten met gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen leggen geen beperkingen op aan de omgeving. Er is geen water of spoor aanwezig in de omgeving van het projectgebied. Het voornemen wordt niet belemmerd.

Buisleidingen

Naast inrichtingen, geeft de risicokaart van de provincie ook de ligging van buisleidingen weer. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding ligt op een afstand van circa 410 meter, waardoor het projectgebied buiten de invloedssfeer van de leidingen ligt. Het voornemen wordt niet belemmerd.

4.6 Geluid

In opdracht van de initiatiefnemer heeft BügelHajema Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluidsbelasting op de te realiseren geluidsgevoelige bebouwing in het projectgebied. De Wet geluidhinder beschouwt de functie die kan worden gerealiseerd met dit voornemen als een geluidsgevoelig object. Het rapport van het akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn hierna samengevat.

Situatie

De omgevingsvergunning maakt de ontwikkeling mogelijk van een woning. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is.

Bij het onderzoek is gebruikgemaakt van de door de opdrachtgever verstrekte tekeningen van het gebied inclusief een digitale ondergrond van de omgeving. Daarnaast zijn de overige parameters (hoogte bebouwing, hoogte maaiveld, hoogte wegen, bodemgesteldheid, et cetera) geïnventariseerd.

Berekening en conclusie

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:

  • wegen die deel uitmaken van een woonerf (artikel 74.2a);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2b).

Hoewel de weg waaraan het gebied is gelegen, de Schapendrift, een weg is waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, is toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder toch verplicht. Dit komt doordat het gebied is gelegen in de zone van de Langeloërweg. De zonebreedte van deze weg is 200 meter in het stedelijk gebied. Het gebied is gelegen op een afstand van circa 35 meter vanaf deze weg.

Met behulp van gegevens over de verkeersintensiteit van de Langeloërweg zijn geluidsberekening uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de woning de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB vanwege het wegverkeerslawaai afkomstig van de N373 niet overschrijdt.

De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van de woning.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek

Het voornemen is het realiseren van een vrijstaande woning. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een dergelijke woning bepaald op 8,6 ritten per etmaal.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool juli 2016 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.WoningSchapendrift-vg01_0010.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk of buitengebied' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden.

De omgeving van het gebied valt te karakteriseren als een rustig buitengebied.

De woning zelf heeft geen invloed op het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies. Omgekeerd geldt dat omliggende bedrijven wel invloed kunnen hebben op het woon- en leefklimaat op het gebied, of dat de nieuw te bouwen woning omliggende bedrijven kan beperken.

Het gebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van omliggende functies. De omliggende functie betreft met name wonen. Daarnaast is het dichtsbijzijnde bedrijf (garagebedrijf aan de Kerkhofsdrift) gelegen op een afstand van circa 130 meter. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter. Aan de Schapendrift, ten oosten van het gebied, zijn daarnaast nog een begraafplaats en een sportpark gelegen. Vanwege de grote afstand tot deze voorzieningen (meer dan 200 meter) vormen ook deze functies geen belemmering op het woon- en leefklimaat in het projectgebied.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Voor het voornemen is d.d. 1 mei 2017 een watertoets uitgevoerd. De watertoets is in Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Uit het advies van het Waterschap Noorderzijlvest blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn:

Verhard oppervlak

Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Door het voornemen neemt het verhard oppervlak toe met circa 130 m2. Onderzoek naar het afkoppelen van regenwater is niet noodzakelijk.

Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met het Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden zoveel mogelijk benut.

Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Uitlogende materialen voorzien van een coating;
  • Toepassen van olie-/vetafscheiders bij wegen en parkeerplaatsen.

In sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dient een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast.

Bestaand stedelijk gebied

In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte ter compensatie moeten worden gezocht. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan.

Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater wordt minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.

Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging worden gerealiseerd in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling worden gegeven aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit toegepast wordt dient dit in de waterparagraaf te worden vastgelegd.

Woningen met kruipruimte: 1,30 m

Woningen zonder kruipruimte: 1,00 m

Gebiedsontsluitingswegen: 0,80 m

Erftoegangswegen: 0,80 m

Groenstroken ecologische zones: 0,50 m

Invloed op de waterhuishouding
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.

Uitwerking

Er is sprake van een toename van het verhard oppervlak op het terrein. In de watertoets wordt als aandachtspunt de berging- en afvoercapaciteit van het omliggende watersysteem genoemd.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

De beoogde ontwikkeling blijft onder de drempelwaarden van alle activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het voornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Voor het voornemen hoeft daarmee geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het voornemen komen ten laste van de initiatiefnemer. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven. In de anterieure overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het plan, voor rekening van de initiatiefnemer komen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwerp omgevingsvergunning heeft van 1 februari 2018 tot en met 14 maart 2018 ter inzage gelegen voor zienswijze. Tijdens die de termijn van ter inzage legging is één zienswijze ingediend. In het besluitdocument wordt gemotiveerd ingegaan op de zienswijze.