direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Oosterveld fase 2 en 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2018BP077-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Wat is een Chw bestemmingsplan?

De gemeente Noordenveld is voornemens om woningbouw te ontwikkelen ter plaatse van de locatie Oosterveld te Norg. Deze voorgenomen uitbreidingswijk is in het geldende bestemmingsplan grotendeels opgenomen als een uit te werken woonbestemming. De gemeente heeft besloten om voor fase 2 en 3 van Oosterveld een Chw bestemmingsplan op te stellen, mede om zo een beroep te kunnen doen op de planhorizon van 20 jaar. Het is aannemelijk dat de woningen die mogelijk worden gemaakt met dit plan in de komende 20 jaar worden gerealiseerd.

De gemeente Noordenveld kiest ervoor om, in plaats van een 'gewoon' bestemmingsplan, een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen, formeel een Chw bestemmingsplan genoemd. Aanleiding voor dit plan is de komst van de Omgevingswet. De gemeente heeft ambitie om al met het nieuwe instrument omgevingsplan te oefenen. Dit doet de gemeente overigens niet alleen, maar samen met stakeholders en ketenpartners. De Omgevingswet geldt nu nog niet, daarom is het plan nog geen echt omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. We noemen dit plan daarom, vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, een Chw bestemmingsplan. Het is feitelijk gezien een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte waarmee op basis van de Crisis- en herstelwet op een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken.

1.2 Waarom een Chw bestemmingsplan?

Met het opstellen van een Chw bestemmingsplan wordt ingespeeld op een grote aanpassing van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu. Het Rijk werkt momenteel aan de Omgevingswet. De gemeente Noordenveld heeft zich aangemeld als pilotgemeente om vooruit te kunnen lopen op deze nieuwe wetgeving. De ervaringen die tijdens de pilot worden opgedaan kunnen dienen als oefening voor het opstellen van het gemeentedekkend omgevingsplan dat de gemeente Noordenveld in de jaren na de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied moet opstellen.

De reikwijdte van het Chw bestemmingsplan is breder dan die van het bestemmingsplan. Met het Chw bestemmingsplan kunnen regels worden gesteld voor alle activiteiten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Dit begrip omvat alles wat de kwaliteit van de fysieke leefomgeving bepaalt. Dus ook aspecten als duurzaamheid, gezondheid, welstand, natuur en landschap, milieu, veiligheid en cultureel erfgoed. Een aantal van deze aspecten worden nu nog in aparte gemeentelijke verordeningen en de welstandsnota geregeld. Met een omgevingsplan kan beter worden ingespeeld op actuele maatschappelijke vraagstukken in Noordenveld en de regio omdat het de bredere sociaal-economische doelstellingen verbindt aan de fysieke leefomgeving.

Het opstellen van een Chw bestemmingsplan is voor de gemeentelijke organisatie een mooie kans om zich voor te bereiden op de komst van de Omgevingswet en om na invoering van deze wet daadwerkelijk de kansen van deze wet te benutten. Ander voordeel van een omgevingsplan is ook dat de regelgeving minder versnipperd is over verschillende bestemmingsplannen en verordeningen, maar dat sprake is van één gemeentelijk instrument voor de fysieke leefomgeving.

Samengevat is het omgevingsplan een vernieuwend plan waarin de mogelijkheden die de Omgevingswet straks gaat bieden zo optimaal mogelijk worden benut. Het vernieuwende karakter komt vooral tot uiting in de verbrede reikwijdte en de digitale opzet van het plan. Daarnaast wil de gemeente met dit plan vooral uitnodigen tot ontwikkeling en initiatief. Hierbij wordt uitgegaan van de ja, mits-benadering. De gemeente staat positief tegenover initiatieven van inwoners en ondernemers. Uiteraard moeten deze initiatieven wel passen binnen de Omgevingsvisie en de kaders en randvoorwaarden die in het omgevingsplan zijn opgenomen. Het plan is mede met het oog hierop zo helder en gebruiksvriendelijk mogelijk opgezet.

De Crisis- en Herstelwet en in het verlengde daarvan het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wordt opgesteld. Pilotgemeenten mogen van een aantal wettelijke regelingen afwijken en sorteren hiermee voor op het instrument omgevingsplan.

1.3 Wat is het plangebied?

Het Chw bestemmingsplan wordt vastgesteld voor fase 2 en 3 van de uitbreidingswijk Oosterveld, dat ten oosten van de dorpskern van Norg ligt. De volgende figuur geeft het plangebied van het plan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2018BP077-ow01_0001.jpeg"

Plangebied Chw bestemmingsplan Oosterveld fase 2 en 3

1.4 Wat is het karakter van het Chw bestemmingsplan?

Het Chw bestemmingsplan heeft een gebiedsontwikkeling-gericht karakter. Het zal het juridisch-planologische kader vormen van de voorgenomen woningbouw in fase 2 en 3 van de wijk Oosterveld in Norg. Door dit nieuwe Chw bestemmingsplan op te stellen wordt een passend kader geboden voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.5 Welke plannen worden vervangen?

Ter plaatse van het deel van het plangebied van dit Chw bestemmingsplan waar woningen worden gebouwd, geldt in de huidige situatie het bestemmingsplan Oosterveld, dat is vastgesteld op 22 september 2005 door de gemeente Noordenveld.

In de bestaande planologische regeling bestaat het plangebied uit een bestemming, te weten: 'Uit te werken woongebied'. Tevens is de aanduiding 'groene fiets-/wandelpaden' van toepassing. Een uitsnede van de geldende regeling is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2018BP077-ow01_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Oosterveld (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden binnen de bestemming 'Uit te werken woongebied' zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven alsmede voor verblijfsgebied in de vorm van woonstraten, groen- en speelvoorzieningen en water, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'groene fiets-/wandelpaden' zijn groene fiets- en wandelpaden toegestaan. Tevens is een beschermende regeling opgenomen ten aanzien van deze groene fiets- en wandelpaden in de vorm van een vergunningsplicht voor bouwwerkzaamheden. In het plan is daarnaast een set uitwerkingsregels opgenomen, via welke de uit te werken bestemming inhoud kan krijgen. Het voornemen is echter om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen om meerdere aspecten bij het plan te kunnen betrekken.

Ter plaatse van het deel van het plangebied waar de wadi wordt aangelegd van dit Chw bestemmingsplan, geldt het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld, dat is vastgesteld op 17 april 2013. In de huidige planologische regeling is het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden'.

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, cultuurgrond, recreatief medegebruik en het herstel en behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Daarnaast zijn ook de bijbehorende bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2018BP077-ow01_0003.jpeg" Uitsnede verbeelding overige geldende bestemmingsplannen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.6 Wat is het beleidskader

Vanuit diverse overheidslagen is beleid geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het Chw bestemmingsplan Oosterveld fase 2 en 3. In Hoofdstuk 4 is het voornemen getoetst aan het landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid dat relevant is voor het plan.

1.7 Leeswijzer

Na deze inleiding, worden in hoofdstuk 2 de ambities en uitgangspunten van het plan uiteengezet. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling die met dit plan beoogd wordt. In hoofdstuk 4 en 5 wordt het voornemen getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het Chw bestemmingsplan. Tenslotte gaat hoofdstuk 7 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ambities en uitgangspunten

Ten behoeve van het Chw bestemmingsplan is voorafgaand een Nota van Uitgangspunten opgesteld en vastgesteld. In deze nota zijn de uitgangspunten voor het Chw bestemmingsplan uiteengezet. In deze paragraaf wordt beknopt ingegaan op alle relevante uitgangspunten.

Duurzaamheid

Duurzaamheid is één van de vijf kernwaarden van de Omgevingsvisie Noordenveld 2030. De ambitie is dat Noordenveld in 2040 klimaatneutraal is. In de omgevingsvisie wordt nog uitgegaan van een ambitie van energieneutrale, aardgasloze woningen vanaf 2020. Dit is inmiddels al langere tijd de norm. In het plangebied wordt op meerdere manieren rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente:

  • waar mogelijk energieneutraal bouwen;
  • verkaveling optimaal vormgeven voor benutting van (passieve) zonne-energie. Dit resulteert in een hoofdzakelijk noord-zuid georiënteerde verkaveling;
  • mogelijk faciliteren van een buurtgebonden energieconcept;
  • mogelijkheid bieden tot aanleg parkeerfaciliteiten met laadinfrastructuur voor elektrische auto's;
  • het uitvoeren van openbare verlichting in LED, waarbij deze in de nacht wordt gedimd;
  • zoveel mogelijk groen, gericht op het vergroten van de biodiversiteit, in de wijk en werken met halfverhardingen, ofwel waterdoorlatende verharding, voor parkeerkoffers mits de parkeerplaatsen voldoende toegankelijk zijn;
  • creëren van ecologische zones in de vorm van natuurvriendelijke oevers en groenzones;
  • aanleggen van een gescheiden systeem voor afvalwater en hemelwater, door hemelwater af te voeren naar een wadisysteem, waar het in de bodem infiltreert;
  • waar mogelijk een gescheiden afvalverzameling optimaal te faciliteren;
  • er wordt zoveel mogelijk circulair gebouwd;
  • de openbare verkeersruimte wordt ontworpen van de gedachte 'Fiets op 1'.

Omgevingskwaliteit

Eén van de centrale doelstellingen van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. In het Chw bestemmingsplan krijgt dit vooral uitwerking door gericht te zijn op een goede landschappelijke inpassing/beeldkwaliteit en welstand voor het plangebied. Daarnaast gaat het ook om de menselijke beleving van de leefomgeving en de waarde die de maatschappij hieraan toekent.

De inhoud van het Chw bestemmingsplan en de uitwerking hiervan wordt met name afgestemd op de Aanvulling welstandsnota Buiten Zuid, Beeldkwaliteitsplan Buiten Zuid, de Noordenveldse Kwaliteitsgids en de Noordenveldse Welstandsnota. Verder wordt overwogen in de uitwerking van het plan niet aan twee zijden van de weg smalle bermen aan te brengen, maar om aan één zijde een brede berm aan te brengen. Dit wordt mogelijk gemaakt in de planologische regeling. Verder is het idee om te werken met open normen, waarbij bouwplannen moeten voldoen aan voldoende omgevingskwaliteit. In beleidsregels is vervolgens uitgewerkt wat die goede omgevingskwaliteit inhoud. Open normen hebben een veel globaler karakter dan de regels zoals ze normaal in bestemmingsplannen opgesteld worden. In het geval van open normen wordt een norm gesteld waaraan voldaan moet worden. De uitleg van de norm is afhankelijk van beleidsregels die hieraan hangen. In de beleidsregels worden kaders gesteld die de norm bepalen. Deze constructie biedt flexibiliteit. Wijzigingen in beleid kunnen los van het bestemmingsplan worden vastgesteld. Daarmee kan sneller worden ingespeeld op maatschappelijke behoeftes en ontwikkelingen. Voor beleidsregels gelden dezelfde inhoudelijke eisen als voor gewone planregels. In dit geval wordt in de beleidsregels uitgewerkt wat een goede omgevingskwaliteit inhoud.

Gezondheid

Een gezonde leefomgeving nodigt uit tot gezond gedrag en heeft zo min mogelijk negatieve invloed op de gezondheid. Dit is in Noordenveld een belangrijke pijler in het lokale beleid rondom overgewicht, eenzaamheid en gezondheidsachterstanden. De GGD heeft als adviseur en stakeholder een belangrijke rol bij de invulling van de Omgevingswet toebedeeld gekregen. Ook bij het opstellen van de Nota van Uitgangspunten voor dit plan zijn ze nauw betrokken. Er zijn verschillende uitgangspunten opgesteld voor de wijkontwikkeling:

Uitgangspunten voor de woonomgeving:

  • stimuleren van een rookvrije omgeving ten behoeve van een rookvrije generatie;
  • voor iedereen dienen er -dichtbij en toegankelijk- aantrekkelijke plekken te zijn in de omgeving;
  • de leefomgeving moet uitnodigen tot bewegen en bijdragen aan een gezond gewicht;
  • het dient een klimaatbestendige wijk te worden;
  • wonen en druk verkeer worden gescheiden;
  • er komt een goede menging van de verschillende functies terwijl overlastgevende bedrijven op afstand staan.

Uitgangspunten op gebouw/woningniveau:

  • er komen voldoende betaalbare levensloopgeschikte woningen;
  • woningen dienen een gezond binnenklimaat te hebben;
  • minimaal één zijde van de woning is aangenaam qua geluid;
  • er komt een watertappunt in de wijk.

Inclusie

In Noordenveld vindt men het belangrijk dat iedereen moet kunnen meedoen. Noordenveld is er voor jong en oud, arm of rijk, nieuw in Nederland, met een beperking en met uitzonderlijk talent. Met de inwerkingtreding van het VN Verdrag Handicap zijn gemeenten sinds juli 2016 verplicht om te waarborgen dat mensen met een beperking zelfstandig en op voet van gelijkheid kunnen meedoen in de samenleving. Meedoen omvat onderwerpen op alle levensterreinen van mensen. Het is nodig om de fysieke leefomgeving, gebouwen, openbare ruimte, vervoer, dienstverlening, informatie, en communicatie voor iedereen toegankelijk te maken. Er dient dan ook zorgvuldig te worden gekeken naar de aansluiting, (her)inrichting en ontwikkeling van bestaande en nieuwe woonwijken. Dit om te komen tot een inclusieve samenleving waarin iedereen kan meedoen.

Daar waar het gaat over het ontwikkelen van een nieuwe woonwijk, dient er gekeken te worden naar de beschikbaarheid van voldoende geschikte woningen en woonvormen voor mensen met een beperking. Ook moet er zorg zijn voor een goede bereikbaarheid en bruikbaarheid van voorzieningen in de openbare ruimte. Bij de aanleg van onder meer wegen worden de CROW-richtlijnen zoveel mogelijk gevolgd

Integratie van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

Van verordeningen die in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, en later in het Omgevingsplan, worden geïntegreerd is overwogen of de huidige verordening moet worden geïntegreerd in dit plan, moet worden herzien of dat een deregulering moet worden toegepast. Voor dit plan is de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) in drie stappen ter integratie beoordeeld:

  • 1. Bepaald is welke bepalingen uit de APV, geredeneerd vanuit de bevoegdheid, kandidaat zijn om te worden opgenomen in het Chw bestemmingsplan.
  • 2. Beoordeling welke bepalingen relevant en belangrijk zijn voor het plangebied.
  • 3. Beoordeling op welke wijze de geselecteerde bepalingen kunnen worden geregeld in het bestemmingsplan. Oftewel: worden deze activiteiten geregeld met een omgevingsvergunning of wordt gewerkt met het melden van een activiteit.

Hieruit zijn twee activiteiten naar voren gekomen die worden geïntegreerd in het bestemmingsplan:

  • het maken en veranderen van uitwegen;
  • het bewaren van houtopstanden.

Voor het maken en veranderen van uitwegen is bepaald dat uitstekend gewerkt kan worden met een melding in plaats van een vergunning en bijbehorende voorwaarden kunnen worden uitgewerkt. Voor het vellen van houtopstanden kan gedeeltelijk met een vergunningsplicht worden gewerkt. Een deel is echter ook vergunningvrij. Dit is verwerkt in het Chw bestemmingsplan.

Bouwverordening

In het plan van aanpak voor het Chw bestemmingsplan Oosterveld fase 2 en 3 is aangegeven dat de Bouwverordening geïntegreerd zou worden in het bestemmingsplan. Echter is op 23 november 2018 de Bouwverordening dusdanig gewijzigd, waardoor er geen ruimtelijk inhoudelijke aspecten meer in staan die in het Chw bestemmingsplan geïntegreerd moeten worden. Daarom wordt de Bouwverordening niet meer in het plan verwerkt.

Compensatieverordening

In het plan van aanpak voor het Chw bestemmingsplan is opgenomen dat de Compensatieverordening geheel zou worden geïntegreerd in de regels van het bestemmingsplan. Door voortschrijdend inzicht is besloten om dit niet geheel te doen. Echter zijn wel een aantal punten hieruit overgenomen in de regeling van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de aanleg van de houtwallen en het herstel van de zandpaden. Voor het overige blijft het eerder opgestelde compensatieplan van toepassing voor het plangebied.

Planschade

In een Chw bestemmingsplan is het mogelijk om onbenutte ruimte in een bestemmingsplan binnen drie jaar na vaststelling weg te bestemmen. In het kader van planschade betekent dit dat de ontwikkelmogelijkheden vervallen, waardoor eventuele planschade als gevolg hier van niet meer optreedt. Voor dit Chw bestemmingsplan wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Oosterveld betreft een organische gebiedsontwikkeling. Fase 2 en 3 worden pas in ontwikkeling genomen wanneer de woningen in fase 1 voor een substantieel deel verkocht zijn. Het is daarom niet reëel om aan te nemen dat fase 2 en 3 binnen 3 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan zijn uitontwikkeld zodat eventuele onbenutte ruimte kan worden wegbestemd.

Bovendien is in een eerder stadium planschade uitgekeerd aan omwonenden al gevolg van het planologisch nadeel dat zij ondervonden door vaststelling van het bestemmingsplan Oosterveld uit 2005. Het is zeer onwaarschijnlijk dat aanwonenden nogmaals planschade uitgekeerd krijgen. Het planologisch nadeel wordt met dit bestemmingsplan niet groter.

Faseren onderzoeken

Voor het Chw bestemmingsplan geldt in principe een planhorizon van 20 jaar. Dit is langer dan bij een 'normaal' bestemmingsplan, waar een planhorizon van 10 jaar geldt. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat de ontwikkeling in het plangebied zich binnen 20 jaar voltrekt. Met betrekking tot eventuele uit te voeren onderzoeken in het kader van de beoordeling van milieu-aspecten betekent dit dat een aantal onderzoeken gefaseerd zullen worden uitgevoerd. Dit geldt voor de volgende aspecten:

Ecologie

Een ecologische quickscan heeft een geldigheid van drie jaar. Het is daarom nu niet haalbaar om een onderzoek uit te voeren voor de gehele ontwikkeling van het plangebied. Delen zullen pas na deze drie jaar worden ontwikkeld. Daarom wordt onderzoek gedaan naar gebieden die binnen de datum van onderzoek en drie jaar daarna worden ontwikkeld. De uitvoering van ecologische onderzoeken loopt op die manier gefaseerd mee met de ontwikkeling in het plangebied. Deze onderzoeken worden daarom gedaan in het kader van de vergunningverlening.

Bodem

Voor een verkennend bodemonderzoek geldt dat binnen 5 jaar na uitvoering van het onderzoek de ontwikkeling uitgevoerd dient te worden. Na die periode is de geldigheid van het bodemonderzoek verlopen en zal er opnieuw onderzoek uitgevoerd moeten worden. Omdat niet het hele plangebied binnen 5 jaar zal worden ontwikkeld, is besloten om de bodemonderzoeken eveneens gefaseerd uit te laten voeren en de noodzaak tot uitvoering te verleggen naar de vergunningverlening.

Voor de overige milieu-aspecten zijn, waar nodig, onderzoeken uitgevoerd. In hoofdstuk 5 zijn alle aspecten opgenomen.

Participatie

Er wordt een participatieproces voorzien dat toegevoegde waarde heeft naast de wettelijke procedure. Gedacht wordt aan een participatieproces over de toekomstige inrichting van het gebied. Thema's hierin zouden kunnen zijn woonwensen en gewenste woonomgeving. Een dergelijk proces past bij de nieuwe rol van de gemeente, waarbij de gemeente faciliteert in plaats van uitsluitend bepaalt. Uitgangspunt bij dit participatieproces is dat de nieuwe wijk er komt (er ligt immers al een woonbestemming op het gebied), participatie geeft input over de wijze waarop. In hoofdstuk 7 is uiteengezet hoe de participatie vorm wordt gegeven.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Plangebied

Het Chw bestemmingsplan heeft betrekking op het noordelijke deel van het uit te werken gebied Oosterveld, ten oosten van de huidige bebouwing van Norg. In de huidige situatie is het plangebied nog onbebouwd en onderhouden als akkerland. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 9 hectare. In onderstaand figuur is de huidige situatie van het plangebied weergegeven

Het plangebied maakt deel uit van de es 'Oosterveld'. Deze es is al voor een deel bebouwd. Wel zijn er cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig, waaronder historische zandpaden die over de es lopen. Een nog ongeschonden es van het dorp Norg is gelegen ten zuiden van de dorpsbebouwing en betreft de Norger Esch.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2018BP077-ow01_0004.jpeg"

Huidige situatie in het plangebied

3.2 Voorgenomen initiatief

Ten oosten van het dorp Norg wordt de nieuwe woonwijk Oosterveld gerealiseerd. Fase 1 van de woonwijk is momenteel in aanbouw. Het voornemen is nu om Fase 2 en 3 van Oosterveld te gaan ontwikkelen voor woningbouw. Deze gebieden liggen ten oosten van de Oosterveldweg en ten noorden van de Tweede Laan. Er wordt ruimte geboden voor maximaal 131 woningen.

Op dit moment is er nog geen definitieve inrichting van het plangebied opgezet. Het Chw bestemmingsplan is globaal van opzet en maakt meerdere varianten mogelijk. Binnen het woongebied kunnen de verschillende toegestane functies vrij ingevuld worden. Het plangebied wordt ingevuld met woonkavels, groenvoorzieningen en de benodigde infrastructuur om de woningen te ontsluiten.

3.3 Ruimtelijke inpassing

Het plangebied vormt, na de realisatie van de woningen, de oostelijke grens van het bebouwde gebied van Norg. De relatie met het buitengebied is daarom van groot belang. De randen van de te realiseren wijk moeten een goede overgang vormen naar het buitengebied. Voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierin wordt de gewenste uitstraling van het plangebied omschreven. De ambitie voor de gehele wijk Oosterveld is om een groen woongebied te realiseren. Dit woongebied moet goed integreren in het Norgse landschap en aansluiten op het dorp. De wijk grenst aan de oostkant aan een es van Norg. In het beeldkwaliteitplan zal rekening worden gehouden met de landschappelijke inpassing. Het plangebied wordt aan twee zijden begrensd door het omliggende landschap. Voor een goede integratie met dit landschap worden de bestaande kwaliteiten gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. In de planregels en op de verbeelding is vooruitlopend hierop een aanduiding opgenomen op de oostgrens, waarbinnen de landschappelijke inpassing uitgevoerd moet worden. Aan de noordzijde van het plangebied staat een bos. Dit bos valt buiten het plangebied en blijft behouden in de voorgenomen ontwikkeling.

Oosterveld wordt ruim en groen opgezet. Het groen bepaalt zoveel mogelijk de sfeer in de openbare ruimte. Zowel in de woonstraten als in de verbindingen met en overgangen naar het omliggende landschap. Het oude zandpad, in dit geval de Eerste Laan, die centraal het plangebied doorkruist, loopt door de buurt het landschap van het Oosterveld in. Dit pad verbindt de wijk met het open landschap. Verder worden wadi's aangebracht met glooiende taluds, die zorgen voor afvoer van regenwater in de wijk. De wadi's staan meestal droog, maar vullen zich tijdelijk bij hevige regenval. De Wadi's zorgen tevens voor speelgelegenheid in de wijk. In het beeldkwaliteitplan is verder uiteengezet hoe de wijk ruimtelijke ingericht dient te worden, en hoe met groenstructuren en dergelijke wordt omgegaan.

De Oosterveldweg, de weg ten westen van het plangebied, en de nieuw te realiseren woonstraten krijgen een licht slingerend verloop. De Oosterveldweg krijgt als hoofdontsluiting van de woonwijk een stevige groenstructuur. Langs de straten liggen grasbermen met enkele bomen. Samen met de tuinen van woningen geeft dit de buurt een groen en dorps aanzien.

De woonfunctie die binnen het plangebied wordt gerealiseerd sluit functioneel goed aan op het overige deel van de woonwijk Oosterveld. Door de wijk zo groen mogelijk op te zetten wordt een gepaste overgang richting het buitengebied verzorgd. Bovendien zorgt het groen voor een klimaatbestendige wijk.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit Chw bestemmingsplan

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking

Om de behoefte aan de voorgenomen woningbouw van Oosterveld fase 2 en 3 te onderbouwen wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Daarin is het plan getoetst aan het recente woningmarktonderzoek van de Regio Groningen-Assen. Hieruit wordt geconcludeerd dat voor de gemeente Noordenveld een behoefte aan 775 woningen bestaat in de periode 2020-2030. Na 2030 is het aannemelijk dat de woningbehoefte volgens een soortgelijk patroon tot uiting komt als de komende tien jaar. Dat betekent dat er naast een (afnemende) lokale groei, een opgave is om bovenlokale groei een goede plek te bieden. De zuidwestelijke regiogemeenten hebben ook in de periode 2030-2040 locaties nodig voor groei. Meer specifiek is behoefte aan 300 woningen in landelijk gebied in deze periode binnen de gemeente Noordenveld. Daarnaast is in paragraaf 4.3 het voornemen eveneens getoetst aan een Quickscan die voor Norg is uitgevoerd. Dit is in aanvulling op het bovengenoemde marktonderzoek uitgevoerd om de woningvraag in Norg te kunnen beoordelen. Hieruit is naar voren gekomen dat er vanuit wordt gegaan, na de verkoop van fase 1, dat er eveneens voldoende vraag is om fase 2 en 3 te ontwikkelen, mits dat fasegewijs gebeurd. Hiermee is de behoefte aan de voorgenomen woningen voldoende aangetoond. Wat betreft de ligging, is het deel van het plangebied waar de voorgenomen woningbouw mogelijk wordt gemaakt opgenomen binnen Bestaand Stedelijk Gebied.

Door te voorzien in een bestaande woningbehoefte en gezien de ligging binnen bestaand stedelijk gebied wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.3 is een uitgebreidere toetsing aan het woningmarktonderzoek van de Regio Groningen-Assen opgenomen.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe 2018 en Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018

De Omgevingsvisie Drenthe 2018 is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De basis van de Omgevingsvisie Drenthe is in 2010 in een interactief proces tot stand gekomen. In 2014 is een beperkte actualisatie van de Omgevingsvisie uitgevoerd. Tot slot is in 2018 de Omgevingsvisie gereviseerd. De Omgevingsverordening stelt vervolgens regels aan het gestelde in de Omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie gaat in op de vraag hoe met vijf belangrijke ontwikkelingen moet worden omgegaan. het gaat om:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.

Ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie Drenthe is om de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe te behouden en, waar mogelijk, te ontwikkelen. Nieuwe ontwikkelingen dienen de zogenaamde kernkwaliteiten als uitgangspunten te nemen. De kernkwaliteiten die in Drenthe van belang zijn, zijn:

  • landschap;
  • natuur;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • aardkundige waarden, en;
  • rust.

Wonen

Op het gebied van wonen wil de provincie anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. Waar mogelijk dient de woonopgave te worden benut voor de ruimtelijke opgave van stads- en dorpsranden. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt voor het wonen in Drenthe is dat er rekening wordt gehouden met de uitwerking van de ruimtelijke kwaliteit in dat gebied.

In de ruimtelijke structuur van Drenthe zijn de functies wonen, werken en voorzieningen geconcentreerd in steden en dorpen, dit zijn de zogenaamde stedelijke gebieden. Nieuwe initiatieven dienen bij voorkeur binnen het bestaande stedelijk gebied uitgevoerd te worden.

Bij de ontwikkeling van woonmilieus vormt een landschappelijk kader dat aansluit bij de kernkwaliteiten van het gebied het uitgangspunt. Het woonmilieu dient aangesloten te zijn op de bestaande kern. Het is een pré wanneer het woonmilieu kan worden ontwikkeld samen met het verbeteren van andere functies, zoals het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit, het verbeteren van voorzieningen, het realiseren van een water- en natuuropgave en het versterken van recreatie. Zo kunnen meerdere doelstellingen worden gerealiseerd, wat maatschappelijke meerwaarde oplevert.

Toetsing

Voor de toetsing aan de Omgevingsvisie wordt het voornemen ten eerste getoetst aan de relevante kernkwaliteiten en vervolgens aan het onderdeel wonen.

Kernkwaliteiten

Landschap

Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Dit landschap is een agrarisch cultuurlandschap en bevat telkens terugkerende onderdelen. Het plangebied maakt deel uit van de es rondom Norg. Het provinciaal belang zijn onder meer juist deze essen. Deze kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting.

In dit geval wordt een deel van de es bebouwd met woningen. Het gaat echter uitsluitend om een deel dat direct grenst aan de dorpskern. Dit betreft een logische dorpsuitbreidingslocatie. Het overige deel van de es blijft buiten schot en behoudt daarmee zijn openheid. De esbeplanting aan de randen worden niet meegenomen in het nieuwe Chw bestemmingsplan. Deze beplanting blijft dan ook behouden.

Natuur

Deze kernkwaliteit is voornamelijk gericht op behoud en uitbreiding van het Natuurnetwerk Nederland en andere natuurgebieden. Daarnaast moet het landschap en de natuur ook actief beleefd kunnen worden door er bijvoorbeeld te wandelen, met een paard te lopen of te mountainbiken.

Het plangebied maakt voor een deel, deel uit van het NNN. Dit betreft de noordelijke rand, waar het bos staat. In de voorgenomen ontwikkeling blijft dit bos behouden en worden hier geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er worden daarmee geen natuurwaarden geschaad. Bovendien is het voornemen een zo groen mogelijke wijk op te zetten, gericht op het vergroten van de biodiversiteit, die daarmee een goede overgang richting het buitengebied vormt.

Cultuurhistorie

De provincie Drenthe wil haar cultuurhistorie herkenbaar houden en de ruimtelijke identiteit versterken door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten.

Het plangebied maakt deel uit van De Kop van Drenthe en meer specifiek het Esdorpenlandschap rond Norg. In het plan wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische elementen in het gebied, door de bestaande zandpaden en de esbeplanting te behouden. Op die manier blijft er ook een doorzicht op de es. Ook de es zelf wordt slechts voor een deel ontwikkeld, waarmee de openheid van het resterende deel van de es behouden blijft.

Archeologie

Het provinciale beleid is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten van archeologische waarden.

In dit geval is voor het gehele plangebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd naar archeologische waarden. In paragraaf 5.4 is nader toegelicht wat hiervan de uitkomst is en hoe hier mee wordt omgegaan.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het plangebied ligt in het middel beschermingsniveau aardkundige waarden. In deze gebieden vormen de aardkundige waarden een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden.

Eerder is al beschreven hoe wordt omgegaan met het feit dat het plangebied deel uit maakt van een es. De es blijft zoveel mogelijk behouden en ook de verhoogde ligging blijft behouden.

Rust

Bij de kernkwaliteit rust zijn stilte en duisternis als indicatoren benoemd.

Het plangebied ligt op de grens van het bestaand stedelijk gebied en het buitengebied. Stilte en duisternis zijn belangrijke aspecten in het buitengebied. Daar wordt in de uitvoering van dit plan rekening mee gehouden, onder meer door de toepassing van LED-straatverlichting, dat 's nachts wordt gedimd. Verder schuift de grens van het bestaand stedelijk gebied niet op. Doordat de woningbouw plaatsvindt binnen dit kader is reeds rekening gehouden met een bepaalde mate van geluiduitstoot. Dit levert geen extra belasting op, op het buitengebied.

Wonen

Het plangebied ligt aan de dorpsrand van Norg, binnen het bestaand stedelijk gebied en is hiermee in overeenstemming met de uitgangspunten die de provincie stelt aan nieuwe woningbouwlocaties. Met de ontwikkeling van de wijk is een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarbij tevens nadrukkelijk rekening is gehouden met de landschappelijke inpassing van de woonwijk. De bepalingen ten aanzien van landschappelijke inpassing uit het beeldkwaliteitsplan zijn opgenomen als beleidsregel. Uitgangspunt is dat er zoveel mogelijk groen wordt aangelegd. Tevens wordt er een wadi-systeem in de wijk aangelegd, waar het hemelwater op kan afwateren. De bestaande bosrand aan het noorden van het plangebied blijft bestaan. Samen met een biodiverse inrichting van de wijk wordt op deze manier wordt voldoende rekening gehouden met de natuur.

4.3 Regionaal beleid

Regiovisie Groningen - Assen 2030

Norg maakt deel uit van de regio Groningen-Assen. Dit is een samenwerkingsverband tussen de provincies Groningen en Drenthe en de gemeenten Assen, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Noordenveld, Tynaarlo en Westerkwartier. De woningmarkt in de Regio Groningen-Assen is de laatste jaren veranderd. Regionale afstemming krijgt daarin een steeds nadrukkelijkere rol. Om een goed beeld van de woningbehoefte in de regio te krijgen is een regionaal woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is om op regionaal en gemeentelijk niveau een actueel beeld te krijgen van de vermeende vraagverschuiving in de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Woningmarktanalyse 2020-2030

Sinds de crisis op de woningmarkt voorbij is, is er sprake van oververhitting van de stad-Groningen woningmarkt en een aantrekkende suburbanisatie naar de regiogemeenten. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat regiogemeenten een belangrijke rol spelen in het bedienen van de eigen vraag en in het opvangen van suburbanisatie. Die suburbanisatie is deels 'autonoom': een expliciete wens van huishoudens. Een deel is te zien als noodgedwongen suburbanisatie door gebrek aan passend aanbod in de stad Groningen. Daarbij geldt dat driekwart van de behoefte in regiokernen aan de zuidwestkant is toebedeeld. Gemeente Noordenveld valt hier ook onder. Duidelijk is dat naarmate de stad Groningen (en Haren) preciezer inspelen op de woningbehoefte, dit leidt tot minder benodigde woningen in overige gemeenten.

Op basis van het woningmarktonderzoek is de komende tien jaar in alle regiogemeenten een substantiële huishoudensgroei te verwachten. De totale groei tot 2030 komt uit op ruim 21.000 woningen. Vanuit het regionale woningmarktonderzoek wordt aanbevolen om het middenscenario als uitgangspunt te nemen. Voor de gemeente Noordenveld geldt op basis van het 'middenscenario', dat uit gaat van gemiddelde groei, dat voor de periode 2020-2029 behoefte is aan 775 woningen. Na 2030 is het aannemelijk dat de woningbehoefte volgens een soortgelijk patroon tot uiting komt als de komende tien jaar. Dat betekent dat er naast een (afnemende) lokale groei, een opgave is om bovenlokale groei een goede plek te bieden. De zuidwestelijke regiogemeenten hebben ook in de periode 2030-2040 locaties nodig voor groei.

In de regionale woondorpen geldt dat het aanbod de komende jaren toeneemt. Er zijn echter lokaal wel risico's op het ontstaan van te grote ontspanning op de woningmarkt. De zuidwestflank van de regio mag rekening houden met meer woningvraag dan in 2017 voorspeld. Wel geldt dat er grote gevoeligheid is voor wat de stad Groningen en Haren weten te realiseren in aantallen en passendheid bij de behoefte aan stads maar ruim wonen.

Voor Noordenveld wordt op basis van het woningmarktonderzoek een huishoudengroei van 765 woningen voorspeld voor de komende 10 jaar. Deze groei heeft met name te maken door de sterke vergrijzing die in de gemeente optreedt. Daarnaast neemt ook het aantal jonge kleine huishoudens en oudere gezinnen toe. Hierdoor stijgt de vraag naar woningen in de gemeente Noordenveld.

In de accenten die per woonmilieu worden toegepast is opgenomen dat er minder behoefte is aan wonen in woondorpen, maar meer in 'wonen in landelijk gebied'. Dit komt mede door de sterke oriëntatie op de stad Groningen die voor een deel uitwaaiert naar het zuidwesten. De regio Zuidwest (waar ook Norg onder valt) is vaak in beeld als alternatief voor de stadse vraag. Mensen die in de stad niet de juiste woning kunnen vinden, zoeken hier naar wonen in een ruimere groene setting, aan de dorpsrand of in het landelijk gebied. Daarnaast is uit het onderzoek naar voren gekomen dat met name gezinnen uit Assen zich sterk oriënteren op Norg om zich er te vestigen. Dit hang samen met de behoefte aan ruimte, betaalbare woningen en de mogelijkheid om er samen te gaan wonen. Vroeg-naoorlogse complexmatige gebouwde woningen zijn kwetsbaar binnen de dorpen. Omdat de regio als geheel marktdruk kent, treedt leegstand in de koopsector slechts incidenteel op, anders dan in echt krimpende regio's. Woningen op ruime kavels hebben vaak toekomst als nieuwbouwkavel. Hier is ook in de toekomst behoefte aan. Met wonen in 'landelijk gebied' gaat het niet letterlijk om wonen op het platteland, maar is dit beter op te vatten als:

  • individuele ontwikkelingen in het landelijk gebied;
  • kleinschalige ontwikkelingen bij woondorpen;
  • bij meer grootschalige nieuwe uitbreidingen een deel zeer ruim van opzet ontwikkelen.

Voor dit woonmilieu specifiek, gaat het in de gemeente Noordenveld om een behoefte van 300 woningen, waarbij de meeste vraag is naar vrijwel uitsluitend grondgebonden koopwoningen. De wijk Oosterveld is op te vatten als een 'landelijk gebied' door zeer ruim van opzet ontwikkeld te worden.

In het woningmarktonderzoek is tevens een beoordeling van de marktpositie van plekken gedaan. Dit is gedaan op basis van woningkwaliteit, omgevingskwaliteit en vierkantemeterwaarde. Hieruit is naar voren gekomen dat Norg een sterke marktpositie heeft en goed scoort op woningkwaliteit en omgevingskwaliteit.

Conclusie

De voorgenomen woningbouwontwikkeling kan worden getypeerd als wonen in landelijk gebied, doordat het gaat om een uitbreiding die ruim van opzet wordt ontwikkeld. Het voornemen is om zoveel mogelijk groen in de wijk te ontwikkelen en ruime kavels op te leveren. Ook de straatprofielen zullen, door toepassing van brede bermen, ruim worden opgezet.

Conform het middenscenario is in de komende 10 jaar behoefte aan 775 woningen in de gemeente Noordenveld. Ook in die 10 jaar daarop zal een soortgelijk groeipatroon tot uiting komen. Meer specifiek is voor wonen in landelijk gebied ruimte voor 300 woningen. De wijk Oosterveld biedt ruimte voor dit type woonmilieu en speelt daarmee in op deze woningbehoefte. De voorgenomen woningen binnen het plangebied passen binnen deze aantallen. Daarmee is de behoefte op basis van het woningmarktonderzoek van de Regio Groningen-Assen aangetoond.

4.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Noordenveld 2030 (2017)

De Omgevingsvisie Noordenveld 2030, vastgesteld op 8 februari 2017, is een koers- en inspiratiedocument; een kompas voor investeringen in het ruimtelijk en sociale domein binnen de gemeente Noordenveld. De omgevingsvisie vormt de basis voor het opstellen van dorps-/gebiedsvisies, ruimtelijke plannen of omgevingsvergunningen waarin wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Ook is de omgevingsvisie de basis voor de Programma's op de kernwaarden Transparant, Leefbaar, Ondernemend, Groen en Duurzaam. Hierin is ook de kernwaarde Meedoen geïntegreerd in het verhaal.

Voor het dorp Norg zijn in de omgevingsvisie vier kernkwaliteiten opgesteld:

  • Norg is dé kern van echt Norger esdorpenlandschap;
  • de fraaie landschappelijke ligging van het dorp te midden van diverse natuurgebieden;
  • cultuurhistorische waarden in de oude dorpskern;
  • de sociale betrokkenheid van de bewoners in en met het dorp.

Voor Norg zijn een aantal algemene ambities en ambities per deelgebied opgesteld. De ambitie voor het deelgebied Oosterveld is dat het gebied in de toekomst is ontwikkeld als een woonwijk met diverse typen woningen. Er wordt gebouwd naar de behoefte.

Conclusie

De ambitie voor Oosterveld is om het gebied in te richten als woonwijk. Dit is in overeenstemming met de ontwikkeling in dit Chw bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Oosterveld (2005)

Het huidige bestemmingsplan Oosterveld, dat is vastgesteld op 22 september 2005, vormt een ruimtelijke kader voor de ontwikkelingen die in het plangebied uitgevoerd mogen worden. In dit bestemmingsplan is het plangebied reeds opgenomen als 'Uit te werken woongebied'. Het voornemen was destijds al om deze locatie te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Door in het plan een uit te werken bestemming op te nemen, is het mogelijk met een uitwerkingsplan de woningbouw juridisch-planologisch mogelijk te maken.

In dit geval is er voor gekozen om in plaats van een uitwerkingsplan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen, waarbij zoveel mogelijk wordt vastgehouden aan de kaders van de uit te werken woonbestemming uit het bestemmingsplan Oosterveld.

Welstandsnota Noordenveld (2008)

In 2008 heeft de gemeente Noordenveld haar welstandsbeleid uiteen gezet in een welstandsnota. Het hierin uiteengezette welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het doel van het welstandsbeleid is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Noordenveld.

Voor het plangebied wordt een aanvulling op de Welstandsnota opgesteld. Deze aanvulling vormt het toetsingskader voor de bebouwing en inrichting van het plangebied. Daarmee krijgt het plangebied een eigen welstandsgebied. Overigens is er op dit moment een nieuwe Noordenveldse Welstandsnota in voorbereiding. De aanvulling op de welstandsnota zal te zijner tijd hier in worden gevoegd.

Noordenveldse kwaliteitsgids

In de Noordenveldse kwaliteitsgids zijn het landschap en de dorpen in de gemeente Noordenveld en hun karakteristieken op hoofdlijnen beschreven. De gids is in eerste instantie opgesteld als een document dat de gemeente betrekt bij de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. Het accent van de kwaliteitsgids ligt op structuurbepalende karakteristieken.

Het dorp Norg ligt in het esdorpenlandschap. Dit landschap vormt een landschappelijk systeem waarin oude veldontginningen met essen, de beekdalen en de jonge veldontginningen onderling samenhangende deelgebieden vormen. Het dorp Norg heeft meerdere karakteristieken die waardevol zijn. Voor het plangebied zijn de volgende karakteristieken relevant:

  • lintbebouwing langs spinnenwebachtig patroon van bochtige wegen met arbeiderswoningen, villa's, bedrijfsgebouwen, scholen en winkels;
  • stevig beplante hoofdtoegangswegen met grasbermen;
  • onverharde paden die aan de oost- en zuidzijde het dorp uit de essen op lopen;
  • es met esrandbeplanting.

Deze karakteristieken zijn waardevol voor het dorp en de ontstaansgeschiedenis. In het plan wordt hier rekening mee gehouden, door het onverharde pad dat in oost-westrichting over de es loopt te behouden en een beschermende regeling te bieden. Daarnaast blijft ook de bosstrook aan de noordzijde behouden, als onderdeel van de beplanting langs de Donderseweg. Op deze manier wordt juist omgegaan met de waardevolle karakteristieken in het plangebied.

Verder gelden voor Norg nog een aantal zogenaamde 'gidsprincipes'. Relevant voor het plangebied is het gidsprincipe 'behoudt het open karakter van de essen en versterk waar mogelijk beplanting langs de randen. In dit geval wordt de rand van de woonwijk naar het resterende open deel van de es groen aangelegd. Er komt een goede landschappelijke inpassing die voor een geleidelijke overgang moet zorgen. Aan de noordzijde blijft de groen beplante strook behouden.

Woonbeleid gemeente Noordenveld

De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de 'Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid gemeente Noordenveld'. Dit beleid is voornamelijk gebaseerd op een woningbehoefte-onderzoek, uitgevoerd in 2015. Centraal uitgangspunt is om te bouwen voor de behoefte. Zowel kwantitatief als kwalitatief moet de reële behoefte leidend zijn.

Kwalitatief als leidend principe, betekent dat een gedetailleerd voorgeschreven woonprogramma voor een locatie van enige omvang niet meer werkt. Plannen moeten juist zo worden ingericht dat ze voldoende ruimte bieden om flexibel en snel te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte.

Met betrekking tot woningbouw in kleine kernen is maatwerk cruciaal. De vraag en de duur van de vraag dienen hierbij aangetoond te worden. Woningbouw in kleine kernen blijft mogelijk, maar op basis van maatwerk en overtuigend aangetoonde behoefte voor de langere termijn.

Ten behoeve van het hierboven benoemde geactualiseerde woonbeleid is tevens een woningmarktonderzoek uitgezet. Op die manier wil de gemeente Noordenveld tijdig kunnen inspelen op trends en ontwikkelingen die van invloed zijn op de toekomstige woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin. In het woningmarktonderzoek zijn per kern de belangrijkste conclusies uit de analyse weergegeven, die als input kunnen fungeren voor de actualisatie van het woonbeleid. Het woningmarktonderzoek is eerder behandeld in paragraaf 4.3. Ter aanvulling op het regionale woningmarktonderzoek is tevens een woningmarktonderzoek opgesteld dat specifiek in gaat op de gemeente Noordenveld. Het gaat om het Woningmarktonderzoek Noordenveld 2020-2030.

Zowel het regionale als het gemeentelijke woningmarktonderzoek zijn voornamelijk gebaseerd op onderzoeksresultaten die zijn verkregen uit enquêtes uit de periode 2015-2018. In die periode was er minder dynamiek op de Norger woningmarkt en was sprake van minder behoefte.

In aanvulling op de woningbehoefte van 775 woningen (conform het midden-scenario) die al in het regionale woningmarktonderzoek zijn benoemd, wordt in het gemeentelijke woningmarktonderzoek dieper in gegaan op de situatie van Norg zelf. Voor Norg geldt in het midden-scenario een behoefte aan 90 woningen. Daarbij wordt echter vermeld dat het noodzakelijk is om de actuele woningvraag continu te monitoren en wordt gesteld dat het goed denkbaar is dat de woningbehoefte hoger uitvalt dat is voorspeld.

Feitelijk wordt waargenomen dat Norg zich met de ontwikkeling van de woonwijk Oosterveld een positie begint te verwerven als forensenkern voor mensen die in bijvoorbeeld Groningen en Assen werken, maar ruimer en landelijker willen wonen. Als gevolg hiervan is de groeiverwachting positief gekanteld en ontstaat druk op de lokale woningmarkt in Norg. Dit is concreet waargenomen bij de ontwikkeling van fase 1 van Oosterveld. De vraag naar kavels en woningen in dit deelgebied bleek aanzienlijk groter dan het aanbod. Om die reden is ervoor gekozen ook fase 2 en 3 van Oosterveld te gaan ontwikkelen. De ontwikkeling van Oosterveld speelt dus in op deze groeiende woningbehoefte.

Conclusie

Binnen Norg is ruimte voor nieuwbouw, deze behoefte is eerder onderbouwd aan de hand van de regiovisie Groningen-Assen. Bovendien is in het geldende planologische regime en ook in het gemeentelijke woonbeleid rekening gehouden met de woningbouwontwikkeling die is voorgenomen op de locatie Oosterveld. In de geldende uit te werken bestemming is daarin al rekening gehouden met 225 woningen. Het gebied wordt in de voorgenomen ontwikkeling gevuld met het aantal woningen waar behoefte aan is. Binnen het plangebied zal de focus voornamelijk liggen op halfvrijstaande en vrijstaande woningen. Circa 60 % van de woningen betreft een halfvrijstaande of vrijstaande woning dat aansluit bij de kwalitatieve behoefte.

Quickscan Norg: Analyse van de vraag naar wonen op Oosterveld fase 2 en 3

In aanvulling op het Marktonderzoek dat hiervoor beschreven is, is een quickscan naar de woningvraag in Norg uitgevoerd om een actueel beeld van de woningbehoefte in het dorp te kunnen

weergeven. Dat was nodig omdat de feitelijke marktontwikkeling sterk afwijkt van wat dit onderzoek en eerdere onderzoeken aangaven. De kern van het laatste woningmarktonderzoek betreft een uitgebreide enquête onder recent-verhuisden in de periode 2013-2018, dus nog voor de uitgifte van de eerste fase en voor het grote succes daarvan. Om te begrijpen welke verandering zich op de lokale markt van Norg voltrokken heeft, om het een context te geven en om uitspraken te kunnen doen over de marktpositie van de fases 2 en 3 heeft KAW recent het bovenbedoelde onderzoek voor wat betreft Norg geüpdatet middels een quickscan. Hiertoe zijn recente data geanalyseerd en gesprekken gevoerd met marktkenners.

De quickscan wijst uit dat er markt is voor zo'n 30 á 45 woningen per jaar, verspreid over een drietal tranches per jaar met elk een 10-15 woningen. Daarbij zal er gedurende het proces voldoende gemonitord moeten worden of de behoefte zich verder blijft ontwikkelen zoals nu verwacht wordt. Wat de quickscan waarneemt is dat, waar tot voor enkele jaren de vraag in Norg vooral kwam uit de eigen bevolking, nu Norg i.c. Oosterveld ook in trek is buiten Norg en in het bijzonder bij mensen uit Groningen en Assen. De overdruk uit de stad Groningen doet zich nu dus ook voelen op de markt in Norg. Daarmee is het  'uitwaaieren' van de stedelijke vraag de voornaamste sturende factor  waardoor de woningbehoefte van Norg naar boven moet worden bijgesteld.

Nota duurzaamheid 2015-2020

In de Nota duurzaamheid is aangegeven hoe de gemeente Noordenveld in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus van de gemeente zal hierbij liggen op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is.

De gemeente wil stimuleren dat nieuw te bouwen woningen zoveel mogelijk energieneutraal of zo energiezuinig mogelijk worden gebouwd. Ten eerste omdat bij nieuwbouw hiervoor de meeste kansen liggen en ten tweede om te voorkomen dat in de toekomst men op enig moment weer maatregelen moet nemen om bijvoorbeeld te voldoen aan de dan geldende regeling.

Conclusie

De gemeente Noordenveld zet in op energiezuinige en energieneutrale woningen. In de Nota duurzaamheid is opgenomen dat de gemeente deze initiatieven stimuleert. Dit zal de gemeente ook doen bij de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied. Het Bouwbesluit 2012 bevat een energieprestatienorm waar de woningen aan moeten voldoen. Op die manier worden relatief energiezuinige woningen gerealiseerd. Bij de uitwerking van het plan kan de gemeente daarnaast inzetten op nog meer energiebesparende maatregelen. Hiervan zijn een aantal genoemd in hoofdstuk 2.

Landschapsbeleidsplan Noordenveld 2003

Het Landschapsbeleidsplan (LBP) vormt een kader voor alle maatregelen die betrekking hebben op natuur en landschap in de gemeente Noordenveld. In het landschapsbeleidsplan voor het buitengebied van de gemeente Noordenveld wordt een visie weergegeven welke zich richt op het bieden van ruimte aan nieuwe processen en het versterken en behouden van bestaande waarden. Het LBP geeft beleid aan en doet op een abstract niveau uitspraken over hoe om te gaan met het landschap. Het LBP biedt houvast bij nieuwe ontwikkelingen en heeft aandacht voor accenten en bijzonderheden in het landschap.

In het LBP worden visies uiteengezet per landschapstype. Het plangebied van het uitwerkingsplan valt onder het gebiedstype 'Esdorpenlandschap'. De visie richt zich op het behoud en de bescherming van de samenhang van het esdorpenlandschap. Hierbij gaat het om de cultuurhistorische samenhang tussen de ligging van de dorpen met de essen, akkercomplexen, de beekdalen en de voormalige heideontginningen. In de bijbehorende kaart is de wijk Oosterveld al als toekomstige uitbreiding opgenomen in het Landschapsbeleidsplan. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het beleidsstuk.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten die in het Chw bestemmingsplan een rol spelen. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd.

5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan m.e.r.-plichtig, project m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 131 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Hiervoor is een beoordelingsnotitie opgesteld. De notitie is opgenomen in Bijlage 2.

5.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Toetsing

In het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt. De functie wonen betreft een bodemgevoelige functie, waarvoor aannemelijk gemaakt dient te worden, dat sprake is van een goede bodemkwaliteit. In dit geval betreft het plangebied landbouwgronden. Deze landbouwgronden zijn onverdacht wat betreft bodemverontreinigingen. Voor het overige deel van de uitbreidingswijk is bovendien in 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit is destijds geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de geplande woningbouw. Gezien het feit dat de huidige locatie grenst aan dit terrein, en dat sprake is van onverdachte landbouwgrond waar geen bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden, is het als aannemelijk te beschouwen dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor het voorgenomen gebruik.

Op basis van de geldende planologische regeling is het aannemelijk dat het aspect bodem het plan niet belemmert. Desondanks is er een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Er is voor dit bodemonderzoek geen afzonderlijk vooronderzoek uitgevoerd. De reden hiervan is dat in het verleden dit al is gedaan in het kader van eerdere bodemonderzoeken. In de tussenliggende periode hebben zich, voor zover bekend, geen situaties voorgedaan waardoor bodemverontreiniging is ontstaan.

In het kader van het verkennend bodemonderzoek is het plangebied opgedeeld in meerdere deellocaties. De ligging van de locaties is weergegeven in het onderzoeksrapport.

Uit het verkennend bodemonderzoek zijn de volgende conclusies naar voren gekomen:

Deellocatie 5:

  • er zijn zintuiglijk geen aanwijzingen aangetroffen waaruit blijkt dat sprake is van bodemverontreiniging;
  • in de grond zijn geen van de onderzochte parameters uit het standaardpakket bodem boven de achtergrondwaarde aangetoond;
  • in het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond (zink, cadmium en/of barium). Dergelijke verhoogde concentraties zijn in de eerdere onderzoeken eveneens verhoogd aangetroffen. Er mag vanuit worden gegaan dat het hier gaat om 'van nature' verhoogde concentraties;
  • in de grond zijn de gehalte PFAS lager van de detectielimiet of lager dan de normwaarde die geldt voor wonen / industrie. De grond voldoet aan de kwaliteitsklasse Landbouw / Natuur.

Deellocatie 1 t/m 4

  • in de grond zijn de gehaltes PFAS lager dan de detectielimiet of lager van de normwaarde die geldt voor wonen/industrie. De grond voldoet aan de kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur.

Conclusie

Uit het bovenstaande is vervolgens geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzochte terreindelen geschikt is voor de functie wonen. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Het verkennend bodemonderzoek dat is uitgevoerd heeft een geldigheid van vijf jaar. Dit betekent dat de resultaten nog vijf jaar blijven staan en als uitgangspunt gelden voor ontwikkelingen die binnen die vijf jaar worden gerealiseerd. Het is echter niet de verwachting dat het gehele plangebied binnen vijf jaar tot ontwikkeling komt. Daarom zal voor nieuwe ontwikkelingen, die buiten de geldigheidsduur van het uitgevoerde onderzoek worden gerealiseerd, steeds een nieuw verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

5.3 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Toetsing

Voor dit Chw bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen (kenmerk: 20200325-34-22841). Op deze manier is overleg met het Waterschap Noorderzijlvest aangevraagd. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 4.

Voor wat betreft de uitwerking van de wateropgave in het plangebied, is in 2017 eerder een Waterhuishoudingsplan opgesteld voor de gehele uitbreidingswijk Oosterveld. Ook het plangebied maakt hier deel van uit. Het waterhuishoudingsplan is opgenomen als bijlage 5. Hierin is vastgelegd hoe wordt omgegaan met water binnen het plangebied en hiermee wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld door het bevoegd gezag. In het waterhuishoudingsplan is bijvoorbeeld opgenomen waar wadi's worden aangelegd en wat, op basis van aannames over de te realiseren verharding, de bergingscapaciteit dient te zijn. Ook is omschreven dat een gescheiden systeem wordt toegepast.

Conclusie

Bij de uitvoering van het plan moet rekening worden gehouden met de eisen die worden gesteld in het waterhuishoudingsplan. Door hieraan te voldoen, wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld door het bevoegd gezag. Daarmee zijn voldoende maatregelen genomen op het gebied van de waterhuishouding.

5.4 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

De gemeente Noordenveld heeft voor haar grondgebied de Beleidsadvieskaart Archeologie opgesteld. Hierop is het plangebied aangeduid als gebied met Provinciaal Archeologisch Belang. Bij ingrepen dient er contact te worden opgenomen met de provinciaal archeoloog.

Ten aanzien van archeologie is een bureauonderzoek en programma van eisen opgesteld. Hierop is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om aan te tonen of er sprake is van archeologische waarden in het plangebied. Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn vrijwel alleen sporen (sloten, greppels en een hekwerk) aangetroffen die zijn te relateren aan het agrarisch gebruik van het land in de Nieuwe tijd. Het meeste vondstmateriaal is afkomstig uit de bouwvoor en stamt uit de 18e en 19e eeuw. Het vondstmateriaal uit de sporen dateert eveneens uit de Nieuwe tijd. Ouder vondstmateriaal is niet aangetroffen. Voor het onderzochte gebied wordt daarom verder geen vervolgonderzoek aanbevolen. Daarmee is voldoende aangetoond dat geen sprake is van archeologische waarden in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het verslag en de evaluatie van het proefsleuvenonderzoek zijn opgenomen als bijlage 6.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

5.5 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Momenteel wordt gewerkt aan een cultuurhistorisch beleidskader voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Voor een groot deel kan gebruik worden gemaakt van de reeds opgestelde stukken.

Toetsing

Waarden

Aan het gebied waarbinnen het plangebied valt zijn een aantal cultuurhistorische waarden toegekend. De volgende waarden zijn relevant voor het plangebied:

  • de landschappelijke eenheid van es, dorp, veld en beekdal die in onderlinge samenhang de karakteristiek van het esdorpenlandschap hebben bepaald;
  • de essen met hun bolle ligging en nog aanwezige esrandbosjes aan de rand;
  • organische wegenstructuur die de dorpen met elkaar verbindt; een deel van de wegen is nog steeds van zand of klinkers;
  • De stevig beplante hoofdtoegangswegen met grasbermen, ook wel de houtwal in het noorden van het plangebied.

Ambities

Vanuit de hierboven benoemde waarden heeft de gemeente een aantal ambities voor het gebied opgesteld:

  • bewaren van de samenhang tussen es, dorp, veld en beekdal door houtwallen en zandpaden met hun eigen karakteristieken zichtbaar te houden in het landschap;
  • versterken van het contrast tussen de open essen en de kleinschalige flanken met bebouwing, houtwallen, zandpaden, bosjes door bij nieuwe ontwikkelingen verder te bouwen op dit landschappelijk raamwerk en het verschil te accentueren;
  • verder ontwikkelen en herstellen van, van oudsher aanwezige wegenstructuren vanuit het hart van het dorp naar het omliggende buitengebied, zoals de kerkepaden naar Langelo, Zuidvelde en Westervelde;
  • zand- en klinkerwegen als relicten van het oude esdorpenlandschap als zodanig in stand houden.

Toetsing

In het plan wordt rekening gehouden met de ambities op het gebied van cultuurhistorie. De zandpaden die in oost-west richting door het plangebied kruisen blijven behouden en worden versterkt door hieraan gekoppeld een groene overgang tussen wonen en landschap te creëren. Deze aanwezige cultuurhistorische elementen zijn leidend geweest voor de ontwikkeling van het gebied en benut als drager voor de ontwikkeling. De houtwal aan de noordzijde valt niet binnen het plangebied en blijft eveneens behouden.

In het plan wordt verder rekening gehouden met de overgang naar de open es ten oosten van het plangebied, door hier een goede landschappelijke inpassing te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan de ambities op het gebied van cultuurhistorie en is verder onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Op het gebied van cultuurhistorie zijn er enkele aspecten waar met de ontwikkeling van dit plan rekening mee wordt gehouden. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van dit plan. Door hier rekening mee te houden vormt het aspect cultuurhistorie verder geen belemmering voor dit plan.

5.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Daarnaast geldt per provincie een uitwerking van regels op het gebied van natuurbescherming in de provinciale verordening.

5.6.1 Gebiedsbescherming

Toetsingskader en beleid

Natura 2000

De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Naast de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000, is het ook van belang om rekening te houden met mogelijke stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Het is noodzakelijk om aan te tonen dat geen sprake is van significante stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar mag hierbij niet worden overschreden.

Natuurnetwerk Nederland

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Toetsing en conclusie

Natura 2000

Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Norgerholt. Dit ligt op circa 1.500 meter ten zuidwesten van het plangebied. Gezien de afstand leidt de ontwikkeling niet tot areaalverlies, versnippering en verstoring. Het Norgerholt is tevens het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied. Om te onderzoeken of sprake is van significante stikstofdepositie ter plaatse van dit gebied, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS-calculator. Hieruit is naar voren gekomen dat zowel met betrekking tot de aanlegfase als de exploitatiefase de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar niet wordt overschreden, indien wordt uitgegaan van een gefaseerde aanlegfase waarin maximaal 50 woningen per jaar worden gebouwd. Om ervoor te zorgen dat zit aantal niet wordt overschreden is in de juridische regeling van dit plan geborgd dat er maximaal 50 woningen per jaar gerealiseerd mogen worden. De volledige berekening en memo zijn opgenomen als bijlage 7.

Natuurnetwerk Nederland

Ten noorden en oosten van het plangebied is natuurgebied (bos) van Natuurnetwerk Nederland aanwezig. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen dit gebied. Ook wordt geen nieuwe ontsluiting door of grenzend aan deze gebieden mogelijk gemaakt. Daarom zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland.

Ten noorden en oosten van het plangebied is natuurgebied van Natuurnetwerk Drenthe aanwezig. De ambitiebeheertypen voor de strook aan de oostzijde betreffen droog hakhout en kruiden- of faunarijke akker. Het ambititebeheertype voor de groenstrook aan de zuidzijde betreft bossingel en bosje. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op het Natuurnetwerk Drenthe.

5.6.2 Soortenbescherming

Toetsingskader

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en nationaal beschermde soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden.

Toetsing

Om na te gaan of er sprake is van beschermde soorten in het plangebied, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de voorgenomen woningbouwlocaties. Hieruit is het volgende naar voren gekomen:

Broedvogels

Ten aanzien van broedvogels is naar voren gekomen dat er buiten het broedseizoen gewerkt moet worden. Wanneer dit niet mogelijk is zal een broedvogelcheck moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan de werkzaamheden. Eventueel kunnen voor aanvang van het broedseizoen tevens maatregelen genomen worden om het braakliggende deel van het plangebied ongeschikt te maken voor broedvogels.

Vleermuizen

In de bosstrook ten noorden van het plangebied is een mogelijke verblijfplaats voor vleermuizen aangetroffen. Geadviseerd wordt om deze bosstrook te behouden en in de nieuwe situatie geen felle verlichting richting de bosstrook te richten. Dan is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Hazelworm

In de bosstrook ten noorden van het plangebied komen naar alle verwachting hazelwormen voor. Ook hier wordt geadviseerd om deze bosstrook te behouden en in de nieuwe situatie geen felle verlichting richting de bosstrook te richten. Dan is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Kamsalamander, Heikikker en Poelkikker

Tot slot kan de bosstrook ten noorden van het plangebied dienen als landhabitat voor de heikikker, poelkikker en de kamsalamander. Hier geldt net als voor bovenstaande diersoorten dat geadviseerd wordt om deze bosstrook te behouden en in de nieuwe situatie geen felle verlichting richting de bosstrook te richten. Dan is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Zorgplicht

Er kunnen enkele meer algemene soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in geval van schade aan deze soorten. Op deze soorten is wel de zorgplicht van toepassing. Deze kan tot uiting worden gebracht door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten naar habitat buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden of dieren naar een dergelijke habitat te verplaatsen.

Conclusie

De bosstrook ten noorden van het plangebied blijft behouden en wordt niet betrokken in deze ontwikkeling. Tevens wordt gewerkt met energiezuinige verlichting in de wijk, die 's nachts gedimd wordt. De lichten zullen niet op de bosstrook gericht worden, maar op de wijk zelf. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk naar beschermde soorten. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 8.

Het ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd heeft een geldigheid van drie jaar. Dit betekent dat de resultaten nog drie jaar blijven staan en geen belemmering vormen voor ontwikkelingen die binnen die drie jaar worden gerealiseerd. Het is echter niet de verwachting dat het gehele plangebied binnen drie jaar tot ontwikkeling komt. Daarom zal voor nieuwe ontwikkelingen, die buiten de geldigheidsduur van het uitgevoerde onderzoek worden gerealiseerd, steeds een nieuw ecologisch onderzoek worden uitgevoerd om te toetsen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming.

Voor wat betreft de gronden waar de wadi wordt aangelegd is geen quickscan uitgevoerd. Dit betreft uitsluitend grasland, dat wordt bewerkt om een wadi te creëren en dat in de huidige situatie beweid en bemest wordt. Gezien de habitateigenschappen van dit gebied is de kans op de aanwezigheid van beschermde soorten vrijwel nihil. Bovendien is soortgelijke grond in de omgeving veel aanwezig en wordt daarmee geen schaarse habitat aangetast.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Toetsing

Het plangebied ligt ten oosten van de bestaande bebouwing van Norg. In de voorgenomen situatie sluit het gebied aan op het woongebied dat hier al gerealiseerd is. Ten westen van het plangebied is dus reeds sprake van woningen. Ook direct ten zuiden van het plangebied wordt woningbouw ontwikkeld uit een eerdere fase van de uitbreidingswijk Oosterveld. Ten noorden van het gebied ligt een bos met verspreid daarin recreatiewoningen. Ten oosten is uitsluitend sprake van agrarische gronden.

De dichtstbijzijnde bedrijven betreffen de bedrijven die gevestigd zijn in het centrum van Norg. Hier is alleen lichte bedrijvigheid toegestaan, dat verenigbaar is met de woonfunctie in en rondom het centrum. Deze bedrijven vormen dan ook geen belemmering voor het ontwikkelen van woningen binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit Chw bestemmingsplan.

5.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Bevi.

Toetsing

Op basis van de risicokaart blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft een benzinestation met lpg op circa 1,2 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het plangebied valt niet binnen de invloedszone van deze inrichting. Het GR wordt door realisering van woningen binnen het plangebied niet verhoogd. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit Chw bestemmingsplan.

5.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Conclusie

Omdat binnen het plangebied geen hoofdleidingen en -kabels liggen en er geen relevante zones over het plangebied liggen, vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor dit plan. Er zal voor de uitvoering een Klic-melding worden gedaan.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit Chw bestemmingsplan.

5.10 Straalpad

Ten behoeve van signaalverbindingen tussen zend- en ontvangststations (van onder meer het Ministerie van Defensie) zijn zogenaamde straalpaden aangegeven. Over het plangebied loopt een straalpad met een maximaal toegestane bouwhoogte van 37 meter. Deze maximale bebouwingshoogte vormt, gelet op de toegestane hoogte van de bebouwing in het plan, geen belemmering voor de woningbouw op het Oosterveld.

De aanvliegroutes van Groningen Airport (Eelde) werken eveneens niet belemmerend voor het Chw bestemmingsplan.

5.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de

concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Toetsing

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie tussen 10 en 15 µg/m3 voor stikstofdioxide, een gemiddelde concentratie van <18 µg/m3 voor fijn stof (PM10) en een gemiddelde concentratie van <10 µg/m3 voor fijn stof (PM 2,5). De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op respectievelijk 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015) voor stikstofdioxide en fijn stof (PM10) en op 25 µg/m3 voor fijn stof (PM2,5). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarden. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.

In de beoogde ontwikkeling van de woonwijk blijft het aantal woningen ruimschoots onder de 1.500. Deze ontwikkeling valt daarmee dus ook ruimschoots onder de grenswaarde die wordt gesteld in het besluit NIBM. Het is daarom niet noodzakelijk een toetsing aan de grenswaarden uit te voeren.

Conclusie

Er is geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof (PM10). Daarnaast valt het realiseren van een woning binnen de NIBM-regeling. Daarom is geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het Chw bestemmingsplan.

5.12 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer,

spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Toetsing

Binnen het plangebied worden uitsluitend woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn aangemerkt als geluidgevoelige functies. Indien het plangebied binnen de geluidzone van een zoneringsplichtige weg valt, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

In de omgeving van het plangebied liggen twee wegen die zoneringsplichtig zijn. Dit betreffen de Donderseweg en de Peesterstraat. Het plangebied valt (deels) binnen de geluidzones van deze wegen.

Donderseweg

De Donderseweg loopt ten noorden van het plangebied. Hier geldt een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur. In het kader van een eerdere ruimtelijke ontwikkeling (het realiseren van een woonzorgvoorziening ter plaatse van het voormalige familierecreatiepark De Vluchtheuvel) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai afkomstig van de Donderseweg. Dit onderzoek is opgenomen bij het betreffende bestemmingsplan.

Uit het akoestisch onderzoek is de ligging van de 48 dB-contour van de Donderseweg naar voren gekomen. Hieruit is te herleiden dat de voorgenomen woningbouw uit fase 2 en 3 van Oosterveld buiten deze contour ligt. Daarom kan op basis van dit eerdere akoestisch onderzoek geconcludeerd worden dat de grenswaarde uit de Wet geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van de Donderseweg niet wordt overschreden. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9.

Peesterstraat

De Peesterstraat ligt ten zuiden van het plangebied en kent eveneens een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur. Ook hier is in het kader van een eerdere ruimtelijke ontwikkeling (het Uitwerkingsplan Oosterveld, voor een eerdere fase van de ontwikkeling van woonwijk Oosterveld) een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hier is eveneens de 48 dB-contour berekend en blijkt dat deze contour buiten het plangebied ligt. Daarom kan ook ten aanzien van wegverkeerslawaai afkomstig van de Peesterstraat geconcludeerd worden dat deze de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in het plangebied niet overschrijden.

Conclusie

Uit eerder akoestisch onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van overschrijding van grenswaarden als gevolg van wegverkeerslawaai van geluidzoneringsplichtige wegen. Daarom levert het aspect geluid geen belemmering op voor dit Chw bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

 

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een Chw bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het Chw bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het Chw bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het Chw bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs de elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het Chw bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

6.2 Planvorm

In dit geval wordt een Chw bestemmingsplan toegepast, ofwel een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In de huidige planologische regeling is een uit te werken bestemming voor het plangebied opgenomen.

Qua planvorm is gekozen voor het globaal opstellen van het Chw bestemmingsplan. Het grootste deel wordt onder de bestemming 'Woongebied' gebracht, zodat binnen deze bestemming flexibiliteit is om het plangebied in te richten.

6.3 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het Chw bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen en de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn naast een paar verplichte begrippen uit de SVBP 2012 de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met begrippen, die specifiek in dit Chw bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Groen

De bestemming 'Groen' richt zich op het beschermen van belangrijke groene ruimtes en zandpaden in het plangebied. Binnen deze bestemming loopt centraal, in oost-westrichting een waardevol zandpad met bermen. Omdat het voornemen is om dit zandpad te behouden wanneer de woningbouw wordt ontwikkeld, is hier de bestemming 'Groen' aan toegedeeld. Binnen de bestemming ligt de nadruk op het behoud van het groen en is het bijvoorbeeld niet toegestaan om gebouwen te bouwen. Tevens mag ook niet geparkeerd worden op deze gronden. Zo behouden de gronden hun natuurlijke uitstraling.

Daarnaast wordt ook het gebied ten zuiden van de wijk bestemd als 'Groen'. Ter plaatse is het voornemen om een wadi te realiseren, om zo de waterhuishouding van de woonwijk goed te kunnen reguleren. Door in de bestemming water en waterhuishoudkundige voorzieningen toe te staan is het bij recht toegestaan een wadi aan te leggen.

Binnen deze bestemming is het tevens toegestaan om speelvoorzieningen te realiseren. Het voornemen is om verspreid door de wijk enkele speelgebieden voor kinderen te realiseren. Mogelijk is dat dit binnen de bestemming 'Groen' ook wordt uitgevoerd. Daarom is dit binnen deze bestemming toegestaan in de regels.

Woongebied

Voor bijna het gehele plangebied geldt de bestemming 'Woongebied'. Omdat de exacte inrichting van het gebied nog niet vast staat, is besloten om het gebied als woongebied te bestemmen. Binnen deze bestemming, die heel globaal is opgezet, is het mogelijk om wegen aan te leggen, parkeergelegenheden te creëren en woningen te realiseren. Door het gehele gebied de bestemming Woongebied te geven kan achteraf nog bepaald worden hoe de inrichting precies vormgegeven wordt. Bovendien sluit de bestemming goed aan bij de functie van het plangebied; de bedoeling is om een woonwijk te creëren.

Tevens biedt de bestemming de mogelijkheid om verschillende typen woningen te realiseren. Binnen de bestemming mogen woningen een maximale bouwhoogte hebben van 10 meter. Door afstandseisen van de bebouwing tot aan de perceelgrenzen aan te geven wordt voldoende ruimte tussen de woningen en een groene uitstraling van de wijk gewaarborgd. Tevens is een maximaal aantal woningen opgenomen dat gerealiseerd mag worden binnen deze bestemming, eveneens om de openheid te behouden. Centraal in het bestemmingsvlak is middels 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' een gebied aangeduid waar binnen woningen met een plat dak zijn toegestaan. Om de zone heen zijn platte daken niet toegestaan. Op deze manier behoudt de wijk van buitenaf een uitstraling die past bij de aansluitende woningen binnen de kern van Norg, die tevens zijn voorzien van een kap. Tegelijkertijd wordt voor een deel de flexibiliteit geboden om in plaats van een kap, een plat dak te realiseren.

Binnen de bestemming is de aanduiding 'groen' opgenomen aan de oostzijde van het plangebied. Binnen deze aanduiding moet de landschappelijke inpassing van de woonwijk richting het buitengebied vorm krijgen. Het voornemen is om een geleidelijke overgang te realiseren, waarbij vanuit het buitengebied niet direct tegen een stenen omgeving wordt aangekeken. Zo wordt een groen aanzicht aangelegd. Het Compensatie plan (opgenomen in Bijlage 1) is leidend voor de landschappelijke inpassing. In de regels is juridisch geborgd dat dit plan wordt uitgevoerd. Aan deze aanduiding zijn daarnaast beleidsregels gekoppeld waarin uiteen is gezet waar de landschappelijke inpassing aan moet voldoen. De aanduiding is opgenomen om aan te geven dat de inpassing binnen het werkingsgebied van deze aanduiding vorm moet krijgen. Zo wordt een goede overgang van het bebouwde gebied naar het buitengebied gewaarborgd.

Ook is in de bestemmingsregels een koppeling gemaakt met een beleidsregel die toeziet op de beeldkwaliteitseisen die worden gesteld voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Op deze manier is welstand geïntegreerd in het Chw bestemmingsplan, maar blijft het wel geregeld in een apart document dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Welstand is in het Chw bestemmingsplan en straks in het omgevingsplan (als de Omgevingswet in werking is getreden) een bevoegdheid van de raad.

Binnen de bestemming is het daarnaast mogelijk om speelvoorzieningen te realiseren. Het voornemen is om in de wijk enkele locaties te creëren waar kinderen kunnen spelen. Dit wordt mogelijk gemaakt door speelvoorzieningen toe te staan binnen deze bestemming.

Omdat dit bestemmingsplan een Chw bestemmingsplan betreft, ofwel een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, is het toegestaan om op verschillende vlakken vooruitlopend op de Omgevingswet, te experimenteren met verruimde regelingen. In het kader van duurzaamheid en gezondheid worden daarom binnen de bestemming tevens kleinschalige duurzame energieopwekking en kleinschalige voedselproductie toegestaan.

Het voornemen is om een ruime, groene wijk te realisering waarin voldaan wordt aan een goede omgevingskwaliteit. In de regels is daarom opgenomen dat voor hoofdgebouwen wordt beoordeeld of sprake is van deze omgevingskwaliteit. Ze worden getoetst aan de hand van een beleidsregel hieromtrent. Om de openheid van de wijk mede te waarborgen, is in de regels opgenomen dat een hoofdgebouw op 5 meter uit de voorste perceelsgrens moet staan. Er geldt een afstand van 3 meter wanneer de kavel kleiner is dan 275 m2. Dit is toegepast nadat in eerdere ontwikkelingen in Oosterveld bleek dat de 5 meter te ruim was bij de relatief kleine kavels. Tot zijdelingse perceelsgrenzen geldt een afstand van 3 meter voor hoofdgebouwen en bijgebouwen. Hier kan vanaf worden geweken, wanneer gemotiveerd kan worden dat alsnog wordt voldaan aan de gewenste omgevingskwaliteit. Aanvullend hierop gelden de bepalingen voor vergunningvrij bouwen. Voor de ruimtelijke kwaliteit is het daarbij van belang dat de vergunningvrije mogelijkheden 1 m achter de voorgevel liggen. Zo wordt een te grote bebouwingswand voorkomen.

Om de ruimtelijke kwaliteit en openheid van de wijk te behouden is ten aanzien van de grootte van het bebouwingsoppervlakte een staffel in de regeling opgebouwd, die is gerelateerd aan de kavelgrootte. Hierin geldt dat voor de eerste 300 m2 50 % van het oppervlak mag worden bebouwd. Van 300 m2 tot 600 m2 mag 30% worden bebouwd. Voor het deel van de kavel groter dan 600 m2 mag 10% worden bebouwd.

Voor de realisatie van uitwegen is geen omgevingsvergunning nodig. De uitweg in Oosterveld is meldingsplichtig. In de regels van het bestemmingsplan zijn een aantal concrete voorwaarden genoemd waaraan de uitweg moet voldoen. Als de uitweg daaraan voldoet kan hij op basis van een melding worden aangelegd. Het gedeelte van de uitweg dat op openbare grond ligt wordt door de gemeente aangelegd. Zo houdt de gemeente sturing op het type verharding en daarmee op het straatbeeld. Het doel is om het straatbeeld harmonieus te laten zijn met op elkaar afgestemde uitwegen. Dit deel van de uitweg wordt ook door de gemeente onderhouden.

Waarde - Cultuurhistorie

De historische paden in het gebied hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen. De bescherming betreft het beloop van de wegen en het onverharde karakter van de zandpaden. Binnen deze dubbelbestemming zijn met aanduidingen de verschillende vormen van cultuurhistorie onderscheiden. Het gaat hierbij om groene fiets- en wandelpaden. In de regels zijn beschermende regelingen opgenomen ten aanzien van deze cultuurhistorische waarden. De term groene fiets- en wandelpaden is één op één overgenomen uit het hiervoor geldende bestemmingsplan uit 2005 om zo een eenduidige terminologie ten aanzien van deze structuren te hanteren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen.

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit plan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn, maar moet zorgvuldig worden afgewogen en gemotiveerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk is het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

In de slotregel van het plan wordt aangegeven onder welke titel het plan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

De participatie in het kader van Oosterveld begint met een enquête voor bewoners en omwonenden. In de enquête worden praktische vragen gesteld over de invulling van de wijk en het proces met geïnteresseerden. Ook worden vragen gesteld over het thema Omgevingskwaliteit. Uit de enquête kunnen onderwerpen komen waarover meer informatie gewenst is. Die zouden in een vervolg verder uitgevraagd kunnen worden. De vorm en mate van de verdere participatie hangen af van de onderwerpen die dan naar voren komen.

Bestemmingsplanprocedure

Overleg

Het Chw bestemmingsplan is eerst als voorontwerp aan overlegpartners gestuurd en voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn meerdere overlegreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording de Nota overleg, die is opgenomen als bijlage 10. De reacties zijn tevens in hun geheel opgenomen als bijlagen bij de nota. De reacties leiden niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan.

Zienswijze

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Een deel van de gronden van het plangebied is eigendom van een marktpartij. De rest van de gronden, ongeveer tweederde, is in eigendom van de gemeente. Tussen de marktpartij en de gemeente is een samenwerkingsovereenkomst gesloten, met o.a. afspraken over het aantal te ontwikkelen woningen.

Het betreft een organische gebiedsontwikkeling, waarbij de bouwproductie en het segment woningen wordt afgestemd op de vraag. De kosten voor de gemeente worden gedekt uit de grondverkoop. Hiermee kan de beoogde ontwikkeling financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Hoewel de financiële haalbaarheid geborgd is, zijn dus niet alle percelen binnen het plangebied in eigendom van de gemeente.

Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.

De gemeente en de marktpartij hebben in een overeenkomst afspraken gemaakt over het verhaal van kosten en, voor zover nodig, extra afspraken ten aanzien van de fasering of het stellen van aanvullende regels. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.