Plan: | Esweg-Meidoornlaan, Veenhuizen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2020BP083-ow01 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan ''Bestemminsplan Veenhuizen" van gemeente Noordenveld ten behoeve van een nieuwe erf ontwikkeling waarin woon- en zorgfunctie een samenhangend geheel vormen. Het betreft een oud erf dat rond 1850 is gesticht als H7V2 en de typische opstallen met middenhuisboerderij en bijgebouwen heeft gekregen rond 1900. Het erf heeft toen de naam “Nieuw Campingererf” gekregen. In 1976 zijn de boerderij en enkele bijgebouwen afgebroken. Op het erf resteren een dorsschuur en de overkapte mestvaalt. Het plan is om op de oorspronkelijke controuren een nieuw woonhuis te realiseren met ondergeschikte zorgappartementen en dagbesteding.
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse een middenhuisboerderij te realiseren waarin woon- en zorgfuncties worden opgenomen. De doelgroep is de groep die zorg nodig heeft op grond van de Wet Langdurige Zorg. Deze mensen kunnen bijvoorbeeld leiden aan de ziekte van Alzheimer. Het plan is om deze mensen 24/7 zorg te kunnen aanbieden en daarbij dagactiviteiten te organiseren. Voor de dagactiviteiten wordt ingezet op ongeveer 6 - 8 personen per dag.
Om dit te kunnen verzorgen is het plan om 2 zorgappartementen te realiseren in de middenhuisboerij. Aan de linkerzijde het woongedeelte van de initiatiefnemer en aan de rechterzijde de 2 zorgappartementen. In de dorsschuur aan de linkerzijde van het terrein is het de bedoeling om daar de dagactiviteiten te organiseren. De mestvaal aan de rechterzijde van het terrein zal uitsluitend gebruikt worden voor de woonfunctie van de initiatiefnemer.
Voor de dorsschuur en de mestvaalt wordt eerst onderzocht of restauratie mogelijk is. Mocht dat niet mogelijk zijn dan wordt in overleg met de gemeente de gebouwen herbouwd. Om het nieuwe woon-zorgprogramma te kunnen huisvesten worden een aantal volumes teruggebouwd op historisch verantwoorde basis. Daarbij worden de historische grondvlakken gerespecteerd. Er is ter plaatse geen bouwvlak aanwezig. Voor de gewenste situatie is het wenselijk ter plaatse een bouwvlak te realiseren.
Middenhuisboerderij
Terugbouwen volgens oud grondvlak en volumeverdeling. Daarbij wordt de linkerzijde en het middenhuis de nieuwe woning. De rechterzijde krijgt een woon-zorgfunctie.
Dorsschuur (linkergebouw)
Afhankelijk van een bouwkundige keuring zal moeten blijken of restauratie mogelijk is. Is dit niet het geval, dan wordt de nog bestaande dorsschuur gesloopt. Hier wordt een nieuw, vergelijkbaar volume teruggebouwd. Omdat het een karakteristiek gebouw betreft is het niet mogelijk het gebouw te slopen en te herbouwen zonder omgevingsvergunning. Deze beschermingsregeling is vastgelegd in artikel 3.7.1 Vergunningplicht.
Mestvaalt (rechtergebouw)
Afhankelijk van een bouwkundige keuring zal moeten blijken of restauratie mogelijk is. Is dit niet het geval, dan wordt het bestaande volume gesloopt. Hier wordt een nieuw, vergelijkbaar volume teruggebouwd. Omdat het een karakteristiek gebouw betreft is het niet mogelijk het gebouw te slopen en te herbouwen zonder omgevingsvergunning. Deze beschermingsregeling is vastgelegd in artikel 3.7.1 Vergunningplicht.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage Bijlage 1 Masterplan bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DAAD Architecten B.V.
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De gemeente heeft hiervoor de volgende randvoorwaarden meegegeven:
Monumenten / Bouwen
Stedenbouw
Planologie
Zorg is toegestaan als nevenfunctie bij de woning. Deze functie wordt ook genoemd in de visie Werken aan de toekomst van Veenhuizen. Daarmee wordt dit beleidsmatig gezien als een functie die iets bijdraagt aan Veenhuizen. Het zorgprogramma zou ook in de bijgebouwen gerealiseerd mogen worden. Zolang dit maar niet vraagt om extra ruimtevraag, groter dan de bestaande (of voormalige) omvang.
Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd dat deze ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden die de gemeente heeft gesteld. Daarbij dient deze toelichting als onderbouwing waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De planlocatie is gelegen aan de kruising tussen de Esweg en de Meidoornlaan en ligt aan de noordoost kant van Veenhuizen in het landelijk gebied van gemeente Noordenveld. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Norg, sectie N, nummer 3221. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Veenhuizen" van de gemeente Noordenveld, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 19-06-2013, onverkort van toepassing. Daarnaast geldt het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Parkeren Noordenveld" van de gemeente Noordenveld, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 20-06-2018. Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse van de mestvaalt de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' toegekend. Tevens is ter plaatse de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-veldschuur' van toepassing de bouwaanduiding ''karakteristiek'' en de gebiedsaanduiding ''veiligheidszone - munitie 3''.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. Op del ocatie ontbreekt een bouwvlak en binnen de bestemming 'Agrarisch" is de woon-zorgfunctie niet toegestaan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Noordenveld en ligt buiten de bebouwde kom nabij het dorp Veenhuizen. Het erfontwerp bevindt zich aan de Esweg / Meidoornlaan. Hier is een nieuw erfontwikkeling gewenst waarin woon- en zorgfuncties een samenhangend geheel vormen. De traditionele ruimtelijke indeling van een boerenerf zoals deze voorkomen in Veenhuizen wordt hierbij gevolgd.
Het betreft een oud erf dat rond 1850 is gesticht als H7V2 en de typische opstallen met middenhuisboerderij en bijgebouwen heeft gekregen rond 1900. Het erf heeft toen de naam “Nieuw Campingererf” gekregen. In 1976 zijn de boerderij en enkele bijgebouwen afgebroken. Op het erf resteren een dorsschuur en de overkapte mestvaalt. Deze gebouwen zijn in slechte staat van onderhoud en wachten op herstel of sloop. Aan de rand van het erf staan nog enkele bomen die de vorm van het erf markeren. Bijzonder van dit erf is de vierkante vorm van 90 x 90 meter. De meeste andere erven waarop middenhuisboerderijen stonden hebben een rechthoekige vorm van 120 x 60m.
Het nieuwe erfontwerp is zoals gezegd vormgegeven volgens de vroegere indeling met centraal de typische middenhuisboerderij waarin woon- en zorgfuncties worden opgenomen. Ter plaatse van de vroegere dorsstal en de mestvaalt zijn nieuwe bijgebouwen voorzien. Door het traditionele boerenerf als uitgangspunt te nemen ontstaat een passende erfontwikkeling die goede aansluiting vindt met het karakteristieke dorpsbeeld van Veenhuizen.
Oorspronkelijk stond op het perceel een middenhuisboerderij met bijbehorende erfbebouwing. Momenteel staan alleen de dorsschuur en mestvaalt nog overeind. De gebouwen staan 40,7 meter van elkaar vandaan en zijn in slechte staat.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 408 m2 groot en is van toepassing op de mestvaalt en dorsschuur. Ter plaatse van de middenhuisboerderij is geen bouwvlak aanwezig. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse een middenhuisboerderij te realiseren waarin woon- en zorgfuncties worden opgenomen. De doelgroep is de groep die zorg nodig heeft op grond van de Wet Langdurige Zorg. Deze mensen kunnen bijvoorbeeld leiden aan de ziekte van Alzheimer. Het plan is om deze mensen 24/7 zorg te kunnen aanbieden en daarbij dagactiviteiten te organiseren.
Om dit te kunnen verzorgen is het plan om 2 zorgappartementen te realiseren in de middenhuisboerij. Aan de linkerzijde het woongedeelte van de initiatiefnemer en aan de rechterzijde de 2 zorgappartementen. In de dorsschuur aan de linkerzijde van het terrein is het de bedoeling om daar de dagactiviteiten te organiseren. De mestvaal aan de rechterzijde van het terrein zal uitsluitend gebruikt worden voor de woonfunctie van de initiatiefnemer.
Ter plaatse van de dorsstal en de mestvaalt zijn nieuwe bijgebouwen voorzien. Om het nieuwe woon-zorgprogramma te kunnen huisvesten worden een aantal volumes teruggebouwd op historisch verantwoorde basis. Daarbij worden de historische grondvlakken gerespecteerd. Er is ter plaatse geen bouwvlak aanwezig. Voor de gewenste situatie is het noodzakelijk ter plaatse een bouwvlak te realiseren.
Omdat de een deel van gebouwen en de contouren reeds bestaand zijn, is een groter oppervlakte toegestaan dat gebruikt wordt voor de zorgfunctie / dagbesteding. Het zou niet zinvol zijn om slechts de helft van de gebouwen te mogen gebruiken hiervoor. De provincie ondersteunt dit in haar beleid. Zij schrijft over dit gebied:
De cultuurhistorische samenhang, zoals die in de hoofdstructuur is verwoord en verbeeld, is van provinciaal belang. Daarom willen we die cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.
Door het zinvol inzetten van de gebouwen wordt de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst gewaarborgd.
Middenhuisboerderij
Terugbouwen volgens oud grondvlak en volumeverdeling. Daarbij wordt de linkerzijde en het middenhuis de nieuwe woning. De rechterzijde krijgt een woon-zorgfunctie.
Dorsschuur (linkergebouw)
Afhankelijk van een bouwkundige keuring zal moeten blijken of restauratie mogelijk is. Is dit niet het geval, dan wordt de nog bestaande dorsschuur gesloopt. Hier wordt een nieuw, vergelijkbaar volume teruggebouwd. Omdat het een karakteristiek gebouw betreft is het niet mogelijk het gebouw te slopen en te herbouwen zonder omgevingsvergunning. Deze beschermingsregeling is vastgelegd in artikel 3.7.1 Vergunningplicht.
Mestvaalt (rechtergebouw)
Afhankelijk van een bouwkundige keuring zal moeten blijken of restauratie mogelijk is. Is dit niet het geval, dan wordt het bestaande volume gesloopt. Hier wordt een nieuw, vergelijkbaar volume teruggebouwd. Omdat het een karakteristiek gebouw betreft is het niet mogelijk het gebouw te slopen en te herbouwen zonder omgevingsvergunning. Deze beschermingsregeling is vastgelegd in artikel 3.7.1 Vergunningplicht.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage Bijlage 1 Masterplan bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DAAD Architecten B.V.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Reuvers
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.
Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.
Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.
Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.
De provincie Drenthe heeft op 03-10-2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de visie van de provincie op het ruimtelijk beleid in hoofdlijnen en biedt de kaders voor de verdere beleidsontwikkelingen.
Het grondgebied van de provincie is opgedeeld in verschillende typen gebieden waarbij per (deel)gebied eigen beleidsuitgangspunten gelden. Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Landschap van de koloniën van Weldadigheid (UNESCO)'
Uitsnede kaart Omgevingsvisie.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Kaart 2 Omgevingsvisie Drenthe 2018
bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Kaart 5 Omgevingsvisie Drenthe 2018
4.2.3.1.5.4. Koloniën van Weldadigheid: respecteren
De cultuurhistorische samenhang, zoals die in de hoofdstructuur is verwoord en verbeeld, is van provinciaal belang. Daarom willen we die cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. Als provincie zullen wij plannen en initiatieven daar op beoordelen
Uitvoering
Dit onderwerp heeft doorwerking in de provinciale omgevingsverordening. Daarbij zullen wij actief faciliteren, stimuleren en inspireren.
4.2.3.1.5.5. Koloniën van Weldadigheid: eisen stellen
Gebieden waar we eisen stellen kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden willen we de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij)sturen. Van de initiatiefnemer verwachten wij dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang. Als provincie zullen wij daarbij vanaf het begin een plek bedingen in het planvormingsproces. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de cultuurhistorische samenhang vormen het vertrekpunt van onze inzet.
Uitvoering
Dit onderwerp heeft doorwerking in de provinciale omgevingsverordening. Daarbij zullen wij actief faciliteren, stimuleren en inspireren.
4.2.3.2.1. Veenhuizen
Voor de sturing op het provinciaal belang is het Cultuurhistorisch Kompas het kader. Voor de sturing op de OUV vanuit de rol van siteholder is het nominatiedossier en Managementplan van de Kolonien van Weldadigheid het kader (internationaal belang). De provincie kan vanuit beide rollen opereren. De Koloniën van Weldadigheid vormen een samenhangende serie landbouwkoloniën voor armoedebestrijding, die met voortschrijdend inzicht en aangepast aan de lokale omstandigheden zijn ingericht. De te beschermen en uit te dragen waarden ofwel ‘Outstanding Universal Value’ van de Koloniën van Weldadigheid uit zich in de landschappelijke basistypologie, de structuur, en in representatieve bebouwing en beplanting. Deze zijn voor Veenhuizen in het Nominatiedossier aangeduid op de volgende kaarten: M 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3).
Uitvoering
Veenhuizen (Unesco Werelderfgoed) heeft doorwerking in de Provinciale Omgevingsverordening. Wij werken samen met partners aan het verder uitwerken van het managementplan van de Kolonien van Weldadigheid.
Bij dit initiatief wordt aangesloten bij de historische kavel. De bestaande vormen van de kavel worden heirbij gerespecteerd. Voor een uitgebreide uitwerking hiervan zie Bijlage 1 Masterplan en Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan.Met deze ontwerpen is rekening gehouden met de beleidskaders uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018.
4.2.1.6. Landschap van de koloniën van weldadigheid
bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Kaart 3 Omgevingsvisie Drenthe 2018
Kenmerken van het landschap
De Koloniën van Weldadigheid zijn uniek voor Nederland en verdienen bijzondere aandacht. Hoewel elk van de gebieden zijn eigen karakter en sfeer heeft, hebben de koloniën ook een aantal gemeenschappelijke kenmerken. De hoofdstructuur wordt bepaald door orthogonale (‘haakse’) lijnen. De (hoofd)ontsluitingswegen worden begeleid door beplanting (lanen) en soms door kanalen of waterlossingen. Langs deze wegen bevindt zich karakteristieke bebouwing, in een ijle of dichtere concentratie. De orthogonale structuur resulteert in karakteristieke boscomplexen en open ruimten met bijbehorend een grootschalige of kleinschalige (veelal blokachtige) verkaveling.
Kenmerken van de nederzetting
Het landelijke gebied dringt door in de nederzetting. Vanaf de hoofdontsluitingen is het landelijk gebied waarneembaar. Het karakter is blokvormig en regelmatig. Vanwege het parkachtige karakter is er geen sprake van een uitgesproken dorpssilhouet. De dorpsstructuur kenmerkt zich door het wegen- en kanalenpatroon. De oorspronkelijke bebouwing is uniek en typisch. Ze staat in één rooilijn en is afgestemd op de functie. Dominerend is de langgerekte met laanbeplanting.
Provinciaal belang
Van provinciaal belang is:
Beleid
Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van:
Bij dit initiatief wordt aangesloten bij de historische kavel. De bestaande vormen van de kavel worden heirbij gerespecteerd. Voor een uitgebreide uitwerking hiervan zie Bijlage 1 Masterplan en Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan.Met deze ontwerpen is rekening gehouden met de beleidskaders uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018.
bron: Bijlage 1 Masterplan Daad Architecten
bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Kaart 6 Omgevingsvisie Drenthe 2018
Zie paragraaf 4.3.1 Archeologie. Bij ontgravingen zullen amateurarcheologen ingeschakeld worden om toezicht te houden op eventuele archeologische vondsten.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe.
Op 08-12-2021 heeft de provincie Drenthe de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Op 01-06-2022 heeft een kleine wijziging plaatsgevonden op de verordening. De Provinciale Omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd.
De locatie is gelegen in de volgende (relevante) gebieden:
bron: kaart 11 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
bron: kaart 12 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
bron: kaart 13 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
Artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten
Bron: Bijlage 1 Masterplan
ad 1, 2, 3 ,4)
Om het nieuwe woon-zorgprogramma te kunnen huisvesten worden een aantal volumes teruggebouwd op historisch verantwoorde basis. Daarbij worden de historische grondvlakken gerespecteerd.
Middenhuisboerderij
Terugbouwen volgens oud grondvlak en volumeverdeling. Daarbij wordt de linkerzijde en het middenhuis de nieuwe woning. De rechterzijde krijgt een woon-zorgfunctie.
Dorsschuur
De nog bestaande dorsschuur wordt gesloopt in fase 2. De monumentale schuur aan de Eikenlaan 10 wordt afgebroken en hier teruggebouwd. In een latere fase wordt deze getransformeerd in het kader van de woon-zorgfunctie.
Mestvaalt
Het bestaande volume wordt gesloopt in fase 3. Hier wordt een nieuw, vergelijkbaar volume teruggebouwd.
Artikel 2.17 Woningbouw
Ad.3) De ontwikkeling is kleinschalig en is gericht op een woonwens van een kleine specifieke groep. Deze woonwens bestaat uit het realiseren van een woon-zorgfunctie op het terrein. De ontwikkeling past bij de cultuurhistorische situatie van het perceel. In het verleden stond op het perceel een woonboerderij die gesloopt is. In de nieuwe situatie wordt weer op deze contouren gebouwd. Hierdoor wordt cultuurhistorische karakter vergroot. Dit betekent dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de omgevingsvisie van de provincie Drenthe.
De gemeente Noordenveld heeft op 08-02-2018 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
De ontwikkeling past binnen de omgevingsvisie Noordenveld 2030. Veenhuizen streeft ernaar om op voormalige bebouwingslocaties uit de tijd van de Maatschappij te ontwikkelen, waarbij herstel van belangrijke structuurvormende (landschaps-)elementen uitgangspunt is. De huidige locatie wordt deels herbouwd naar 1900. Zo worden historische bebouwingen herbouwd en zullen de gebouwen de kenmerkende structuur van Veenhuizen versterken.
Voor een volledige beschrijving toelichting waarom deze ontwikkeling in het beleid van de gemeente past zie daarvoor het Bijlage 1 Masterplan. Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie van gemeente Noordenveld.
Op 22-04-2020 heeft de gemeente Noordenveld de De Noordenveldse Kwaliteitsgids vastgesteld. In 2017 is voor het gehele grondgebied van Noordenveld de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat omschreven hoe de gemeente Noordenveld denkt over wat onze gemeente in het jaar 2030 uniek maakt in het sociale en fysieke domein. Ook beschrijft de Omgevingsvisie op hoofdlijnen de Noordenveldse ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken.
Zo staat in de Omgevingsvisie vermeld dat Noordenveld bestaat uit een kleinschalig esdorpenlandschap, veenkoloniën en laagveenontginningen en dat dit samen met de Koloniën van Weldadigheid hét visitekaartje van onze gemeente vormt. Het cultuurhistorisch erfgoed is bepalend voor het karakter en de identiteit van Noordenveld. Daarnaast wordt aangegeven dat het landschap en haar cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed het casco vormt voor ruimtelijke ontwikkelingen en dat de verschillende functies in het landschap, zoals wonen, recreatie, landbouw en natuur, in evenwicht zijn.
De Omgevingswet geeft aan dat de omgevingsvisie een beschrijving bevat van de (structuurbepalende) karakteristieken binnen het grondgebied van Noordenveld. Deze (structuurbepalende) karakteristieken zijn beschreven in De Noordenveldse Kwaliteitsgids, die we als een aanvulling en uitwerking van de Omgevingsvisie willen vaststellen.
De kwaliteitsgids is een document met basisinformatie. Per landschapstype en per kern zijn een aantal overzichtelijke gidsprincipes geformuleerd. Deze gidsprincipes geven aan hoe bij ontwikkelingen omgegaan kan worden met de aanwezige karakteristieken. Zij zijn open en kwalitatief geformuleerd, zodat er ruimte is voor afweging en verschillende uitkomsten mogelijk zijn. Een flexibele en op maatwerk gerichte aanpak is vereist om tot een afweging en ontwikkeling te komen.
Voor de projectlocatie geldt het volgende:
bron: De Noordenveldse Kwaliteitsgids
In de gids zijn verschillende uitgangspunten opgenomen voor gebieden die liggen binnen de zone "Kolonie van Weldadigheid".
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden een voormalige historische locatie opnieuw opgebouwd. De unieke geschiedenis van Veenhuizen wordt hiermee versterkt. Deze locatie is vanuit historisch oogpunt bebouwd en op de oude contouren wordt verder gebouwd. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de principes van "De Noordenveldse Kwaliteitsgids".
De gemeente Noordenveld heeft in 2008 de gemeentelijke welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat richtlijnen voor de uitstraling van nieuwe bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota zijn algemene criteria opgenomen welke gelden voor elke nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zijn specifieke criteria opgenomen welke alleen van toepassing zijn voor ontwikkelingen in specifieke gebieden. Onderstaande wordt vermeld betreft het buitengebied van Veenhuizen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen de van toepassing zijnde welstandscriteria in acht worden genomen. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de welstandsnota van de gemeente Noordenveld.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een zorgfunctie. Ten aanzien van een dagverblijf zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
Het dichtstbijzijnd gevoelig object bevindt zich op een afstand van ongeveer 260 meter (gemeten van gevel tot gevel). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal met de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige hinder worden veroorzaakt aan gevoelige objecten in de omgeving.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een woning worden opgericht. Dit betreft een gevoelig object. Nabij de locatie is een agrarisch bedrijf gelegen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
De betreffende inrichting is gelegen op een afstand van ongeveer 220 meter (gemeten van bouwvlak tot gevel). Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal de betreffende inrichting niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. De uitstoot van fijnstof zal met de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen, waarmee sprake is van een zogenaamde NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.
In onderhavig geval is sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de planlocatie. Om te bepalen of de toename van het aantal verkeersbewegingen zorgt voor een in betekenende mate toenemende uitstoot van fijnstof en stikstofoxide, is met de NIBM-rekentool van InfoMil een berekening gemaakt. De grens voor een project dat als NIBM kan worden aangemerkt is 1,2 µg/m³.
Zoals te zien in de volgende figuur wordt de grens van 1,2 µg/m³ met de voorgenomen ontwikkeling niet overschreden, waarmee gesteld kan worden dat ook ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen sprake is van een NIBM-project.
Resultaten berekening NIBM-tool.
Bron: InfoMil.
Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een woning met zorgfunctie opgericht. Dit is vanuit de Wgh aan te merken als een geluidsgevoelig object. Echter de locatie bevindt zich aan een onverharde weg. Hierdoor beweegt zich nauwelijks verkeer over deze weg. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen.
Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.
Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Wanneer bij een ontwikkeling sprake is van het oprichten van gevoelige objecten op het gebied van geur, fijnstof en/of geluid dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Hierbij dient te worden aangetoond of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Op gebied van geur, fijnstof en geluid dient onderzocht te worden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.Volgende de richtlijnenafstand van de VNG voldoet het geurgevoelige object aan de afstanden.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Als bij een ontwikkeling wordt voorzien in een inrichting welke mogelijk leidt tot milieuhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de betreffende gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Op het gebied van geur, fijnstof en geluid dient nader te worden onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een woning met zorgfunctie. Een woning met zorgfunctie veroorzaakt geen milieuhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn. Het bedrijf valt binnen zone C van de zone defensie.
Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
Voor een zone C gebied van defensie (munitieopslag) gelden de volgende voorwaarden:
Dit betekent dat in de gewenste situatie aan de hierboven genoemde voorwaarde moet worden voldaan. De intiatiefnemer heeft aangegeven hier aan te voldoen. Hiermee kan worden gesteld dat de Zone C niet in de weg staat aan uitvoering van het plan.
Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.
De locatie is niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen.
De planlocatie is binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee dient het groepsrisico nader te worden verantwoord.
Het is van belang te onderzoeken of de personendichtheid binnen het invloedsgebied onevenredig toeneemt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het toevoegen van 1 woning met 2 zorgappartementen. Hiermee zal de personendichtheid niet in onevenredige mate toenemen, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van het groepsrisico.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.
Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5725 (historisch onderzoek) / NEN 5740 (verkennend onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:
Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 Bodemonderzoek van deze onderbouwing.
De puinverharding op het terrein is seperaat onderzocht. Uit deze analyse blijkt dat ook de puinverharding schoon is en geen verontreiniging bevat. Zie hiervoor Bijlage 4 Analyseresultaten puinverharding
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een woon-zorgfunctie. Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met 2000 aaneengesloten woningen, een oppervlakte van meer dan 100 hectare of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een project van geringe omvang. Het aantal te bouwen woningen zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten.
De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) en de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3), geen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden geschaad.
De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Luchtkwaliteit", "Geluid", "Woon- en leefklimaat", "Externe veiligheid" en "Bodem" (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.6) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit project wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied fochteloërveen is gelegen op een afstand van ongeveer 1 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied. Echter is de depositie van een woning met een zorgfunctie gering en zal het Natura 2000 gebied geen schade ondervinden van de woning met zorgfunctie. De woning wordt niet op het gas aangesloten.
Om aan te tonen dat de voorgenomen ontwikkeling geen invloed heeft op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden is er een stikstofberekening uitgevoerd. Uit de berekening blijkt de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed heeft op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden. De voorgenomen ontwikkeling overschrijdt de grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet.
Voor de volledige stikstofbereking wordt verwezen naar Bijlage 6 Aerius-berekening. Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: AERIUS calculator.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.De grond op de locatie bestaat voornamelijk uit enkeergrond en is regelmatig in beroering. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden.
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat :
Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting. Mede op basis van dit onderzoek is besloten om eerst te onderzoeken of de gebouwen gerenoveerd kunnen worden. Daarna wordt bij renovatie en/of sloop het vervolgonderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat er op dit moment geen vervolgonderzoek nodig is. De mitigerende maatregelen die voorgesteld worden in het rapport zullen door de initatiefnemer worden uitgevoerd. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er in deze vorm geen strijdigheid is met de Wet natuurbescherming.
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 33,5 meter.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Drenthe
Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Noordenveld voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'laag'.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Noordenveld.
Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Hiermee kan een archeologisch onderzoek achterwege blijven. Uit recente inzichten blijkt echter dat de beleidskaart voorbij is gegaan aan mogelijk waarden. De gemeente adviseert derhalve dat wanneer de funderingen worden blootgelegd dit te doen onder begeleiding van amateurarcheologen zodat die de rest van de oude boerderij kunnen documenteren en dit eventueel kunnen combineren met archiefonderzoek. De initiatiefnemer zal dit advies opvolgen en amateurarcheologen inschakelen als de funderingen worden blootgelegd.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Drenthe
Nabij de locatie zijn verschillende cultuurhistorische elementen gelegen. De voorgenomen ontwikkeling borduurt voort op deze cultuurhistorische elementen. Op de historische bebouwing wordt gebouwd en daarmee wordt de cultuurhistorische situatie versterkt. Voor een volledige beschrijving waarom deze ontwikkeling de cultuurhistorische elementen versterkt zie Bijlage 1 Masterplan.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie in een aardkundig waardevol gebied gelegen met het beschermingsniveau ''generiek''. In deze gebieden wilt de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van de gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplannen plannen en initiatieven daar op beoordelen.
Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Drenthe
Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Esweg. De locatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren.
Binnen de gemeente Noordenveld geldt het Gemeentelijke Verkeers- en Ververvoersplan 2015 - 2025. Het Gemeentelijke Verkeers- en Ververvoersplan 2015 - 2025 verwijst in het document naar de meest recente CROW-cijfers.
Voor een vrijstaande woning geldt een norm van 2,2 per woning. Voor de woon/zorgfunctie is aangesloten bij een "Verpleeg- en verzorgingstehuis". Deze mensen hebben normaal gesproken geen auto omdat zij niet meer kunnen autorijden. Dit betekent dat mensen afgezet en opgehaald worden. Daarom is slechts een beperkte behoefte voor parkeren noodzakelijk. De norm die hiervoor gehanteerd wordt is 0,6 per bewoner. Dit betekent een totale behoefte van 1,2 parkeerplaats.
De personen die bij de dagbesteding aanwezig zullen zijn worden allemaal gebracht door een taxi / mantelzorger / familielid. Deze personen rijden zelf geen auto. Voor deze personen worden 4,6 parkeerplekken aangebracht. Daarnaast is het op het terrein voldoende ruimte om in het geval van overloop te parkeren op het eigen terrein. De autogarage in het pand is indicatief en wordt niet meegerekend in de parkeergelegenheid.
Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op het parkeerterrein zullen 8 parkeerplaatsen worden aangebracht.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage Bijlage 1 Masterplan bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DAAD Architecten B.V.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een woning met zorgfunctie. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen toenemen. De Esweg biedt, volgens gegevens van de gemeente, voldoende capaciteit om dit verkeer te kunnen verwerken. Het verkeer dat zich van en naar het bedrijf begeeft zal, mede door de capaciteit en drukte van de Esweg en door de afstand van de inrichting tot gevoelige objecten, volledig in het normale wegverkeer zijn opgenomen voordat het een woning van derden zal bereiken, waarmee geen sprake is van een extra overlast.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Noorderzijlvest (hierna: het waterschap).
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de Digitale Watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake geen sprake is van een procedure. Het waterschap wordt vroegtijdig bij de plan- of projectvorming betrokken.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een woning met zorgfunctie.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:
Indien de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 750 m² is er geen extra waterberging
noodzakelijk.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen met 552 m². Vanuit het beleid van het waterschap is voor ontwikkelingen van minder dan 750 m² geen aanvullende compensatie noodzakelijk. Gezien met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een ontwikkeling van minder dan 750 m² is geen aanvullende compensatie nodig en kan worden gesteld dat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Noordenveld. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Veenhuizen" van gemeente Noordenveld en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Noordenveld vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).