direct naar inhoud van Artikel 19 Woongebied
vastgesteld
NL.IMRO.1699.2012BV002-vg01

Artikel 19 Woongebied

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
  • c. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • d. verkeer en verblijf;
  • e. groenvoorzieningen en water;
  • f. het behoud en de versterking van de bestaande houtwallen, ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';

en tevens voor:

  • g. niet-zelfstandige huisvesting en/of verzorging van woongroepen, al dan niet gecombineerd met een dienstencentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
  • h. het gebruik en de inrichting voor niet meer dan zes woonwagenstandplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • i. zakelijke dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • j. bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • k. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen';
  • l. antennemast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  • m. een nutsgebouwtje, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.

Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat:

  • van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen;
  • van zandwegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' het onverharde karakter gehandhaafd dient te blijven.

Bij de afweging om een verzoek om omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand (kapvergunning) op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening, wordt de betekenis voor het ruimtelijk beeld van de aanwezige boombeplanting op de gronden, ter plaatse van de aanduidingen 'houtwal' en 'groen', betrokken.

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' dient niet minder dan 80% te bestaan uit groenvoorzieningen waaronder sierbestrating, fiets- en/of voetpaden, waterpartijen, speelvoorzieningen en dergelijke begrepen.

Ter plaatse van de aanduiding 'water' dient niet minder dan 80% te bestaan uit water en oeverstroken.

Openbare nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve van verkeer en verblijf dienen zo mogelijk zodanig te worden gesitueerd en/of door beplanting te worden afgeschermd, dat de directe (woon)omgeving in voldoende mate wordt gevrijwaard van visuele en andere hinder.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • c. de woningen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen de bestaande woning is gebouwd indien deze meer bedraagt;
  • d. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°en niet meer dan 60°, dan wel de bestaande dakhelling;
  • h. in afwijking van het gestelde onder e, f en g mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wooncomplex' niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de bestaande bebouwing, dan wel niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
  • i. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
  • j. onverminderd het bepaalde onder lid 19.1, sub c mogen geheel nieuwe woningen uitsluitend worden opgericht ter vervanging van bestaande woningen als omschreven in lid 19.1, sub c.
19.2.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor een aanbouw, een uitbouw en een bijgebouw gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering van carports, dienen 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel niet minder dan de bestaande afstand;
  • c. de afstand van aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag aan de vrijstaande zijde van de woning niet minder bedragen dan 1 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw bij het toepassen van een kap, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. indien een kap wordt toegepast, mag de dakhelling niet minder bedragen dan 30°en niet meer dan 60°, dan wel de bestaande dakhelling;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per bouwperceel:
  • 1. ten hoogste 60 m2 bedragen;
  • 2. ten hoogste 80 m2 bedragen, mits het bouwperceel ten minste 500 m2 bedraagt;
  • 3. ten hoogste 100 m2 bedragen, mits het bouwperceel ten minste 1.000 m2 bedraagt,

met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;

  • h. in afwijking van het gestelde onder a tot en met g geldt dat voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen' mag worden gebouwd overeenkomstig het gestelde onder 19.2.4.
19.2.3 Woonwagenstandplaatsen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van woonwagenstandplaatsen geldt dat ten hoogste één woonwagen per standplaats mag worden gebouwd, waarbij per standplaats tevens mogen worden gebouwd:

  • 1. een aan de woonwagen aangebouwde bijruimte met een oppervlakte van ten hoogste 10 m2 en een hoogte van niet meer dan 3 m;
  • 2. een bijgebouw, bevattende douche- en toiletruimte met een oppervlakte van ten hoogste 16 m2 en een hoogte van niet meer dan 3 m;
  • 3. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hoogte van maximaal 3 m.
19.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  • a. garageboxen mogen worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - garageboxen';
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. voor zover de garagebox deel uitmaakt van een bouwperceel behorende bij een woning wordt de oppervlakte niet betrokken bij de in lid 19.2.2, sub g bedoelde gezamenlijke oppervlakte.
19.2.5 Overige doeleinden

Voor het bouwen voor de overige doeleinden (groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeer en verblijf) geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

19.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. indien het vóór de voorgevel of een naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht, mag de bouwhoogte op tuinen en erven niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', in die zin dat aangesloten dient te worden bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw;
  • c. de plaats en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden.

Het bebouwingsbeeld wordt in het algemeen bepaald door:

  • overwegend vrijstaande en twee of meer aaneen gebouwde woningen in één en (soms) twee bouwlagen met kap en een gelijkmatige afstand tot de weg.
  • uitsluitend vrijstaande woningen langs de randen van het plangebied (met name aan de oost-, west- en zuidwestzijde) die de overgang vormen van de kern Norg naar het omliggende buitengebied;
  • aaneen gebouwde en/of gestapelde woningen voor de bouwpercelen aangegeven met 'speciale bouwaanduiding - wooncomplex'.
19.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.1, sub e, ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • b. lid 19.2.1, sub g, voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm;
  • c. lid 19.2.2, sub a en b:
  • 1. voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een oppervlakte van 6 m² met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  • 2. voor de bouw van aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde zijgevel van hoekwoningen, mits:
  • de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 m bedraagt;
  • de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
  • de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de hoekwoning minimaal 3 m bedraagt;
  • d. lid 19.2.2, sub b, voor een aan-, uitbouw of bijgebouw die tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • e. lid 19.2.2 sub g, voor vergroting van de gezamenlijke oppervlakte tot niet meer dan 80 m2, mits de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is (bijvoorbeeld medische noodzaak, levensloopbestendigheid, maar niet het vergroten van het woongenot als 'geriefverbetering');
  • f. lid 19.2.6, sub b, tot een bouwhoogte van 15 m, uitsluitend voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
19.5 Specifieke gebruiksregels
19.5.1 Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is uitsluitend toelaatbaar voor zover de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • c. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit met een maximum van 45 m²;
  • d. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder c is genoemd;
  • e. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteiten uitoefent;
  • f. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt, hetgeen inhoudt dat:
  • 1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 2. niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • 3. werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de als bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven;
  • 4. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteiten, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
19.5.2 Bed & breakfast

Het gebruik van de woning en bijbehorende gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • b. de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
  • c. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m2;
  • d. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder c is genoemd;
  • e. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
  • f. aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
  • g. een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken vertonen;
  • h. als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
  • i. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
19.5.3 Paardenbakken

In de bestemming is het gebruik van de gronden voor paardenbakken toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • b. de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 1.200 m²;
  • c. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • d. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 30 m;
  • e. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
  • f. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • g. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
19.6 Afwijken van de gebruiksregels
19.6.1 Kinderdagverblijven

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 19.1 ten behoeve van de vestiging van kinderdagverblijven, mits:

  • 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen het woongebied;
  • 2. geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • 3. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
  • 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.