direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidpoort Terheijl
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is van plan het plangebied (figuur 1.1) ten oosten van de weg Scheperij in Terheijl opnieuw in te richten met woningbouw en natuur. Hiertoe worden een bestaande fouragehandel en een vervallen, leegstaande boerderij (Scheperij 6) verwijderd. De bestaande bedrijfswoning van de fouragehandel blijft gehandhaafd als reguliere woning. Het plan voorziet in 35 nieuwe vrijstaande woningen en de boerderij Scheperij 6 wordt als woning iets naar achteren geplaatst.

De agrarische gronden ten noorden van de geprojecteerde woningen krijgen een natuurbestemming. Op die gronden wordt natuur ontwikkeld en wordt een schuilstal mogelijk gemaakt voor de grote grazers die in het gebied worden ingezet ten behoeve van het beheer van de nieuwe natuur. Daarnaast wordt ook een gebouw toegestaan voor opslag van het materiaal en materieel, dat wordt gebruikt voor het onderhoud en beheer van de natuurgronden. Het plan voorziet ook in de realisatie van extra waterberging om een deel van de wateropgave van de bestaande bebouwde kom op te vangen.

De vigerende bestemmingsplannen staan de voorgenomen ontwikkelingen niet toe. Om het plan mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0001.png"

Figuur 1.1: Plangebied voor ontwikkeling Zuidpoort Terheijl

1.2 Planologisch regime

1.2.1 Vigerende bestemmingsplannen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt voor het weergegeven plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • Kern Nieuw-Roden (vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2010);
  • Buitengebied Noordenveld (vastgesteld door de gemeenteraad op 17 april 2013;
  • Woonwijken Roden (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 april 2015);
  • Parkeren Noordenveld (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2018)

1.3 Uitgangspunt en begrenzing nieuw bestemmingsplan

1.3.1 Uitgangspunt

De aanleiding voor het bestemmingsplan betreft de voorgenomen ontwikkelingen die niet passen binnen de vigerende bestemmingsplannen. Daarbij vormt het ruimtelijk kader (zie paragraaf 2.2) het uitgangspunt voor de ontwikkeling. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.3.2 Begrenzing

Het plangebied ligt in en ten noordwesten van Roden in de provincie Drenthe. De begrenzing van het plangebied in het noorden wordt gevormd door voor natuur aangewezen gebieden. Aan de oostzijde liggen gronden met een agrarische en een natuurbestemming en de bestaande bebouwing van het dorp. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de wijk Vijfde Verloting. Aan de westzijde ligt de wijk Nieuw-Roden. De wegen Terheijlsterweg en Scheperij vormen daarbij de westelijke begrenzing van het plangebied. De begrenzing is globaal weergegeven in figuur 1.1.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke structuur van het plangebied aan de hand van de bestaande en de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Ligging en bereikbaarheid

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Roden in de kop van de provincie Drenthe op circa acht kilometer van de stad Groningen. Andere nabijgelegen kernen zijn Nieuw-Roden, Leek en Peize (figuur 2.1). In de nabije omgeving liggen de N372, N373 en de N979.

Via de N372 is de stad Groningen te bereiken in noordwaartse richting (via de Rijksweg A7) en in oostelijke richting (via de provinciale weg). De N373 leidt naar het zuiden naar de kern Norg en de N979 naar de kernen Zevenhuizen en Haulerwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0002.png"

Figuur 2.1: Indicatieve weergave van het plangebied nabij de kernen Leek en Peize

De bestaande woonwijken van Roden liggen overwegend aan de westzijde van het centrumgebied. De ontwikkellocatie ligt ten noorden van de wijk Vijfde Verloting (en voor een klein deel er binnen) en ten westen van de wijk De Hofsteden (figuur 2.2). Het plangebied grenst aan deze bestaande wijken en grenst aan de Terheijlsterweg en Scheperij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0003.png"

Figuur 2.2: Indicatieve weergave van het plangebied in Roden

2.1.2 Ruimtelijke structuur

In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit onbebouwde gronden die in gebruik zijn voor agrarische doeleinden. Een uitzondering vormt de vervallen boerderij aan de Scheperij 6 en het bedrijfsperceel van de fouragehandel aan de Terheijlsterweg 51-53. Beide bebouwde locaties worden in de ontwikkeling betrokken. Kenmerkend voor het plangebied is de kavelstructuur. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 20 hectare.

2.2 Ruimtelijk kader

Op 7 oktober 2015 heeft de Raadscommissie van de gemeente Noordenveld ingestemd met het opgestelde Ruimtelijk Kader Terheijl voor de onwikkelingslocatie Terheijl. De belangrijkste aspecten van het kader worden kort belicht en zijn eveneens terug te vinden in bijlage 1.

Doel

Het ruimtelijk kader geeft de spelregels aan om het gebied Terheijl optimaal te benutten en waarbij het cultuurhistorisch waardevolle en groene karakter van Terheijl wordt behouden. Het geeft voor de toekomst richting aan de mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen, grondgebruik (landbouw, landschap en natuur), water(berging) en (recreatief en utilitair) verkeer. De opzet van het plan is zodanig dat het plan in de nabije toekomst opgenomen kan worden in een nog op te stellen ruimtelijk plan van de gemeente.

Landgoed Terheijl: een identiteit in groter geheel

De landgoederenzone Nienoord – Terheijl – Mensinge is binnen de Intergemeentelijke Structuurvisie (IGS) Leek – Roden aangewezen als groene ruggengraat. Het beleid richt zich op behoud en versterking van de zone als geheel en ontwikkeling van Terheijl in het bijzonder. De kracht van de zone ligt in de diversiteit ervan: eenheid door verscheidenheid. De drie landgoederen hebben qua landschapstypen en functionaliteit elk hun eigen identiteit en zijn in verschillende eeuwen ontstaan. Nienoord en Terheijl zijn met elkaar verbonden op grond van de verveninggeschiedenis.

Het landgoed Terheijl wordt beschouwd als een landgoed van alleman. Een kleinschalige lokale parel voor bezoekers uit de omgeving. De vijf pijlers van het raamwerk moeten door toekomstige ruimtelijke initiatieven worden gerespecteerd en verder versterkt waar mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0005.png"

Gewoon bijzonder

  • Verhalen en geschiedenis tastbaar - Het verhaal van Terheijl is rijk aan historie, van de eerste kloosterlingen tot aan de aankoop van gronden door de vereniging Natuurschoon. Elke tijd voegt een nieuw verhaal toe. Het (letterlijk en figuurlijk) vertellen van deze geschiedkundige verhalen maakt het leven en werken uit andere tijden opnieuw beleefbaar.
  • Landschap en geschiedenis leesbaar - Het landschap kent vele gezichten ontstaan in verschillende tijdsperioden uit de vroegere en recente ontwikkelingen. Het landschappelijk casco van het landgoed Terheijl draagt deze geschiedenis nog in zich. Het is een samenhangende compilatie van relicten en elementen. Er liggen volop kansen om de leesbaarheid van het landschap te herstellen en te vergroten

De lijst

  • Heldere plek - de omkadering, de lijst van het landgoed is niet helder. De begrenzingen zijn deels waarneembaar maar ontbreken in zuidelijke richting. Door de lijst aan deze zijde te voorzien van een duidelijke markering is de plek van het landgoed helder. Ook de entrees van het landgoed zijn niet herkenbaar aanwezig.
  • Eenheid op het landgoed - Terheijl mist herkenbaarheid, het is nu een doorgangslandschap zonder een voelbare eenheid. Het herstellen van de lijst maakt deze eenheid tastbaar en voelbaar.

Een verbonden hart

  • Kloppend hart, voor iedereen! - Het centrale punt van het landgoed, op de kruising van de lanenstructuur gelegen. Een plek met een rijke geschiedenis aan bewoning van kloosterlingen tot welgestelden en boeren. Verbonden met de waterstructuren, de groenstructuren, wegenstructuren en de bebouwingsstructuren in de omgeving van het landgoed. De plek mist nu een invulling van dit hart, een toekomstige, nieuwe invulling moet een maatschappelijk draagvlak hebben en openbaar toegankelijk zijn, een bijzondere plek beleefbaar voor iedereen.
  • Assenkruis - het hart van het landgoed is verbonden met de omgeving door de formele laanstructuur van het assenkruis. De lanen zijn elk verbonden met bijzondere cultuurhistorische locaties, zoals de Thedemaborg en de Scheperij. Zij vormen van oudsher de entreepoorten tot het landgoed.
  • Oorspronkelijke west-as, over het Baggelveld, is in de groenstructuur herkenbaar aan de lossere belastingstructuur van houtsingels. De verkeersfunctie is echter verschoven naar de Schapenweg.

Tweedeling

  • Open en besloten landschap - Een tweedeling in landschappelijke sferen. Het meer open deel aan de westzijde met landbouw (open weide) als hoofdgebruik. Het meer besloten deel aan de oostzijde met als hoofdgebruik de massa van de bospercelen(zowel natuur als bosbouw). In het noordelijke kwadrant is de sfeer herkenbaar van het parkbos van het Natuurschoonbos, in het zuidelijke kwadrant is de sfeer herkenbaar als besloten natuurbos.

Sfeergebieden

  • Ontwikkeling van sferen in de loop der tijd - De laanstructuur van het assenkruis verdeeld het landgoed in gebieden die zich verschillend hebben ontwikkeld door de tijd heen. Zo is de westelijke zijde een open landschap met landbouw als hoofdgebruik. De oostelijke zijde is dichter en valt in twee sfeergebieden te verdelen. De besloten sfeer van het parkbos, met de lanen en cultuurlijke elementen van het Natuurschoonbos. Zuidelijk gelegen is er de besloten sfeer van het natuurbos.

Vijf lagen

In het ruimtelijk kader worden vijf lagen onderscheiden:

  • Groen: groenstructuren en elementen;
  • Blauw: waterstructuren en elementen;
  • Grijs: wegenstructuren en elementen;
  • Rood: bebouwingsstructuren en elementen;
  • Bruin: geschiedenis en cultuurhistorische elementen.

Groen

Voor groen worden er vijf ontwikkelingsrichtingen onderscheiden:

  • 1. Versterken groen raamwerk; kloppend hart, groen assenkruis in samenhang met de toegangspoorten.;
  • 2. Versterken lijst, een groene begrenzing;
  • 3. Bos, ontwikkeling in sferen parkbos en natuurbos, versterken natuurwaarden;
  • 4. Erfontwikkeling, gebiedseigen erven;
  • 5. Behouden historische groene elementen

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0006.png"

Blauw

Voor water worden er vier ontwikkelingsrichtingen onderscheiden:

  • 1. Toekomstgericht zoeken naar ruimte voor landbouw en (natte) natuur;
  • 2. Herstellen historische waterstructuren en elementen;
  • 3. Potklei ondergrond benutten om specifieke natuurdoelen te versterken;
  • 4. Bergingscapaciteit stedelijke wateropgave Vijfde Verloting.

Wegen

Voor wegen worden er drie ontwikkelingsrichtingen onderscheiden:

  • 1. Herstellen historische routes;
  • 2. Completeren functionele routes;
  • 3. Rondje Terheijl, de lijst van het landgoed is toegankelijk.

Rood

Voor de bebouwing worden er drie ontwikkelingsrichtingen onderscheiden, aansluitend op de hierarchie en historische ontwikkelingen:

  • Huize Terheijl, voor iedereen!
  • Historische entreepoorten en boerderij Rome
  • Verspreid kleinschalig wonen.

Bruin

De ontwikkelingsrichting is gericht op de lokale geschiedenis van de locatie en om de verhalen beleefbaar te maken.

In de volgende paragraaf is ingegaan op de stedenbouwkundige schets voor Zuidpoort Terheijl, waarbij de opzet van de ontwikkellocatie is afgestemd op de vijf lagen, zoals bepaald in het ruimtelijk kader. Bij de planvorming is ook rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden, zie paragraaf 3.2.1.

2.3 Beoogde situatie

In figuur 2.3 is het plangebied weergegeven in een stedenbouwkundige schets. Deze schets toont de globale ligging van de woningen in het zuidelijke deel van het plangebied en de te herbouwen boerderij Scheperij 6 in het de natuurontwikkeling met schuilstal / beheersgebouw in het noordelijk deel.

Woningen

Er worden grenzend aan de woonwijken de Hofsteden en de Vijfde Verloting 35 nieuwe vrijstaande grondgebonden woningen gerealiseerd. Rondom de noordelijke woningen wordt bos aangeplant. De bestaande bedrijfswoning Terheijlsterweg 51 wordt bestemd als reguliere woning; de bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt (op een kantoor na). De bestaande maar vervallen bedrijfswoning/boerderij Scheperij 6 wordt gesloopt en iets naar achteren herbouwd in de kenmerkende hoofdvorm van de boerderij; de overige bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

Gemeentelijk beleid is gericht op maximaal 150m2 bebouwd oppervlak voor het hoofdgebouw. Aangezien dit plan doelt op excellente woonmilieus, langs de Terheijlsterweg en grenzend aan het Allemansgoed in uitzonderlijk grote kavels voorziet, is vanuit dat perspectief het doel grotere bebouwde oppervlakken te realiseren en tussen eerdergenoemde randen en het overige plangebied een onderscheid te maken.

Bebouwingsoppervlakken die passend zijn qua schaal en ruimtelijk verbeeld zijn in het BKP (bijlage 24) komen overeen met een hoofdgebouw van maximaal 400m2 voor de 9 bospercelen, 300m2 voor de woningen langs de Terheijlsterweg en 200m2 voor de overige woningen. Daarnaast is het gemiddelde bebouwd oppervlak (incl. bijgebouwen) van de bestaande woningen langs de rand van de wijk, de vijfde verloting rond de 300 tot 350m2.

De groene uitstraling van de projectlocatie blijft onverminderd gewaarborgd. Het realiseren van een dergelijke grote woning is gezien de omgeving ter plaatse, voorstelbaar. Het betreft hier een ruim opgezet deel van de wijk, met groen- en waterstructuur in het overgangsgebied.

Wegen, lanen en paden

De ontsluitingsstructuur voor autoverkeer sluit op één punt aan op het bestaande wegennetwerk ter plaatse van de Dingspil in het zuidoosten van het plangebied vanuit wijk de Hofsteden. Dwars over een bestaande waterpartij wordt een nieuw dijklichaam (met duiker) gebouwd waarmee een nieuwe formele entree naar de woonwijk ontstaat. Het dijklichaam kent hiermee een duidelijke poortfunctie en mag als zodanig worden uitgewerkt tot formele hoofdtoegang tot Zuidpoort Terheijl (zijde Terheijlsterweg). Voor calamiteiten (brandweer/ambulance/politie) kan het fietspad eveneens worden gebruikt, mits deze aan voorwaarden voldoet (voldoende gewaarborgde breedte/toegankelijkheid/afsluitbaarheid).

Het fiets- en wandelverkeer kent echter meerdere informele aansluitingen met bestaande structuren. Denk daarbij aan voortzettingen van wandelpaden binnen het wadi-park en aan de fiets- en wandelpaden langs bestaande houtwallen, overhoekse zichtlijnen en organische uitbreidingen van knuppel- en wandelpaden naar bestaande bospercelen (parkbos en Natuurschoonbos)

Water

Belangrijk kenmerk van de totale ontwikkeling betreft realisering van natte schraallanden en wadi-achtige greppels en plasdrassen omringd door bloemrijk grasland. Er wordt bewust gezocht naar combinaties van landbouw en natte natuur en versterking van historische waterstructuren en elementen. Doel is mede het creëren van waterberging in natte en droge perioden alswel het afkoppelen van regenwater op het riool. Begrazing van de natte schraallanden wordt verzorgd door grote grazers (schotse hooglanders) die op natuurlijke wijze zorg dragen voor nieuwe groei. Bezoekersvriendelijke afscheidingen zullen zorgdragen voor de veiligheid tussen mens en dier.

Bos, bomenlanen, bospartijen, hagen en rietpartijen

De nabij gelegen bospercelen zijn de aanleiding geweest om in de aansluiting en overgang van nat naar droog, aan de rand van het plangebied op de grens met een bestaande houtwal, boskavels te realiseren. De boom als thema speelt in het totale plan een belangrijke rol; houtwallen worden gerevitaliseerd en incidentele formele en informele boomopstellingen worden aan het plan toegevoegd (formele en informele rijopstellingen). Nabij wadi's zullen rietpartijen en hoge grassen het beeld bepalen. Het groene en uniforme karakter van de wijk zal verder versterkt worden door hoge en lage hagen ter plaatse van overige perceelsgrenzen in de overgang van prive naar openbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0007.png"

Figuur 2.3: Zuidpoort Terheijl verkaveling (BA23, 14-09-2023).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0009.png"

Figuur 2.4: Scheperij 6 (BA32, 11-09-23)

Zichtlijnen

Zichtopeningen, zichtlijnen en het spel tussen open en besloten zijn belangrijke kenmerken van het agrarische coulissenlandschap van Drenthe.

Het spel tussen open en gesloten, tussen privé en openbaar, tussen kijken en bekeken worden, speelt ook een rol in Zuidpoort Terheijl. De meest nadrukkelijke ontworpen formele zichtlijn is de noord-zuid lopende zichtlijn naar het midden van het grote open begrazingsgebied, centraal over de middengreppel van het toekomstige waterbergingsgebied.

Kenmerkend voor de begrenzing van dit begrazingsgebied is de houtwal ten noorden en de houtwal ten zuiden, per definitie een spel creërend tussen een centraalperspectief (tunneleffect) en overdwars open zichtlijnen (doorkijkjes).

Ten westen zijn ook de straatwegen Scheperij en Terheijlsterweg aan beide zijden van de weg begroeid met een enkele bomenrij.

Aan de oostzijde van het plangebied stuikt het slagenlandschap met open weiden bospercelen en waterberging. Informele zichtlijnen over de wadi en over de waterstructuren aan de oostgrens zorgen voor visuele aansluiting met de omringende woonwijken en het open landschap.

Bij elkaar opgeteld zijn dit samen de typerende elementen in het landschap die evenzo terugkomen in het "klein" binnen de contouren van de woonwijk en zo het spel van beslotenheid en openheid laten continueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0010.png"

Figuur 2.5: Formele en informele centraalperspectieven

Natuur

De gronden ten noorden van de geprojecteerde woningbouw bestaat uit bosopstanden, natte schraallanden, wadi-achtige greppels en eenvoudige wandelpaden/knuppelpaden. Op de natuurgronden wordt een schuilschuur gerealiseerd voor maximaal 25 grote grazers. Daarnaast wordt hier een beheergebouw gerealiseerd waar het materiaal en materieel wordt opgeslagen ten behoeve van het beheer van de natuur.

Het totale natuurgebied heeft een oppervlakte van bijna 11 hectare. De nieuwe natuur bestaat deels uit de aanleg van bloemrijk grasland op de oostelijke gronden en, waterpartijen en plasdras met leefruimte voor grote grazers. In het gebied zijn langs de randen wandelpaden geprojecteerd.

2.4 Beeldkwaliteitsplan

Aanvullend op het bestemmingsplan is een verdere verfijning van de openbare ruimte gewenst, waarbij een beeldkwaliteitsplan voor toekomstige marktpartijen een belangrijk uitgangspunt vormt. Doel van het beeldkwaliteitsplan (BKP) is ruimte, inspiratie en beperkingen te geven op gebied van ontwerpvrijheid aan de toekomstige gebruikers en bewoners, waarbij behoud van de voorgestelde beeld- en ruimtekwaliteit van het ontwerpplan wordt gewaarborgd. De ontwerpregels in het BKP kunnen worden gezien als aanvullende eisen naast het Bouwbesluit en het vigerend bestemmingsplan.

Een beeldkwaliteitsplan vormt de basis voor de kwaliteit van het openbare gebied. Daarnaast heeft het beeldkwaliteitsplan een raadplegende- en een toetsende functie bij het ontwerpen van bouwplannen en het toetsen van die plannen door de welstandscommissie.

Thematische deelgebieden

Om vorm te geven aan de stedelijke uitbreiding van Roden-West met 35 nieuwe woningen is een passende aansluiting en inpassing met het huidige cultuurlandschap (esdorpenlandschap, ontginningslandschap) gewenst en tevens het belangrijkste uitgangspunt in het projectplan. Bestaande structuren worden daarmee versterkt, geaccentueerd, verduurzaamd en uitgebreid. Het woonprogramma speelt een belangrijke sleutelrol in de totstandkoming van deze ambitie. Daartoe is het plangebied op te delen in 4 verschillende deelgebieden, elk met hun eigen themathiek:

  • 1. Scheperij 6 / noordelijk natuurdeel, schuilschuur, beheergebouw en gronden voor nieuwe natuur en waterberging
  • 2. Boskavels, groots opgezette kubistische villa’s en grote schuurwoningen omringd met boswanden, waarbij de bouwgronden als patio’s in de boskavel zijn ontworpen
  • 3. Vrije kavels met kleine schuurwoningen thematisch geclusterd in vier deelgebieden in directe aansluiting op de bestaande woonwijken en de aangrenzende groenstructuren (bos, wadi’s)
  • 4. Lintbebouwing Terheijlsterweg

Voor de vier deelgebieden zijn in het BKP, dat als bijlage 24 is bijgevoegd, ontwerpregels geformuleerd. Daarnaast zijn uitgangspunten opgenomen voor de inrichting van de openbare ruimte.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet en is in 2022 in werking getreden. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

  • 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet ingaat (verwacht 1 januari 2024 geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn de ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Voor het plangebied wordt rekening gehouden met een waterhouding die ook een oplossing biedt voor de bestaande bergingsproblemen in de naastgelegen wijk en draagt daarmee bij aan de klimaatadaptatie. Verder raakt de ontwikkeling in het plangebied, gezien de relatief kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van 13 nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen

Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:

  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied ondervindt geen belemmering uit belangen die in het Barro zijn opgenomen. De schaal van voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlak met het nationaal beleid.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking, Besluit ruimtelijke ordening

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1. Stedelijke ontwikkeling

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Het woningbouwplan omvat 35 nieuwe woningen. Het plan is derhalve aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2. Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Bij een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 is er al sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van de vigerende bestemmingsplannen zijn geen woningen toegestaan. Het plan is derhalve aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3. Ruimtelijk verzorgingsgebied

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan groter dan de gemeente Noordenveld. De helft van alle verhuizingen vindt namelijk over de gemeentegrens van Noordenveld plaats. Uit CBS-cijfers blijkt dat de gemeente Noordenveld een aantrekkelijke gemeente is om in te wonen en dat veel mensen van buiten de gemeente naar Noordenveld verhuizen. Voor het onderhavig bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat het verzorgingsgebied een regionale grootte betreft.

Ad 4. Behoefte woningbouw

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In 2012 zijn binnen de Regio Groningen-Assen afspraken gemaakt over woningbouw om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam. In 2015 is besloten om onderzoek te doen naar de actuele trends en ontwikkelingen en zijn nieuwe prognoses opgesteld (Companen, d.d. 17 juni 2015). Dit onderzoek bevestigde de enorme populariteit van het stedelijke wonen in Groningen. Tevens gaf het een geactualiseerd en genuanceerder beeld van de om de stad heen liggende regio.

In het vervolg op dit onderzoek is tevens de vraag gesteld of de afspraken uit 2012, tot stand gekomen ten tijde van crisis op de woningmarkt en sterk gericht op aantallen, ook niet herijkt zouden moeten worden. Hiertoe is een “Woningmarktanalyse regio Groningen Assen 2017-2030” opgesteld (Weusthuis & Partners en KAW, d.d. 12 april 2017). Deze analyse bevestigde, dat de opgave op de woningmarkt anno 2017 anders is dan in 2012. In 2012 moest drastisch in het aantal nieuwbouwwoningen worden gesnoeid. De recente woningmarktmonitor laat zien, dat er in 2017 weer een sterk toegenomen vraag naar woningen was.

Deze vraag landt met name in de stad Groningen en de regio ten zuidwesten van de stad, waaronder de gemeente Noordenveld valt. In de gemeente Noordenveld zal naar verwachting een gemiddelde uitbreidingbehoefte van 525 woningen gelden. Hierbij is aangegeven, dat de plancapaciteit in Roden en omgeving tot 2030 niet toereikend is. In het woningmarktonderzoek 2020-2030 (KAW, d.d. 16 maart 2020) wordt zelfs gesproken over een gemiddelde uitbreidingsbehoefte van 775 woningen binnen de gemeente Noordenveld.

Hiernaast is een nadere onderverdeling gemaakt in de behoefte aan woningen per woonmilieu. Zo blijkt dat in de gemeente Noordenveld een grote behoefte is (circa 400 woningen) aan centrumdorps wonen. Hierbij gaat het om compacter wonen nabij de dorpskern in grondgebonden woningen. Naast de woningbehoefte aan centrumdorps is er grote behoefte aan woningen binnen de categorie excellent dorp (circa 225 woningen) en landelijk gebied (circa 300 woningen).

De ontwikkeling in voorliggend plan past binnen de Regio Groningen-Assen gemaakte woningbouwafspraken. De nadruk binnen de regionale afstemming ligt op de kwalitatieve invulling van het programma, toegespitst op de lokale vraag en behoefte.

Daarnaast past het initiatief ook binnen de gemeentelijke woonvisie. Zoals paragraaf 3.3.1 stelt, volgt uit recent woningmarkt dat nog een substantiële behoefte is in Roden / Nieuw-Roden aan grondgebonden woningen. Met name in Roden / Nieuw-Roden wordt een tekort aan locaties gesignaleerd. Het voorliggende plan staat als project Zuidpoort Terheijl op de planningslijst woningbouw.

Tot slot wordt opgemerkt dat het plan voorziet in 35 vrijstaande koopwoningen (exclusief kavel Scheperij 6) in het prijssegment van € 500.000 v.o.n. tot € 800.000 v.o.n., afhankelijk van de woninggrootte en de kavelgrootte. Onderzoek van KAW-Weusthuis (2017) geeft aan, dat er in de regio Groningen-Assen een grote behoefte is aan excellente woonmilieus. Het onderzoek signaleert een tekort van 500 woningen in dit segment, dat niet of nauwelijks kan worden opgelost binnen bestaande excellente woonmilieus. Een deel daarvan zal op kleinschalige uitbreidingslocaties gesitueerd moeten worden. Gelet op de eisen die kopers aan een dergelijk milieu stellen, biedt de locatie Zuidpoort Terheijl uitstekende kansen. De kern Roden heeft bovendien een sterk open woningmarkt met veel instroom vanuit een ruime regio. Het aantrekken van kopers van elders moet derhalve goed te doen zijn.

Ad 5. Bestaand stedelijk gebied

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt grotendeels buiten de dorpen Roden en Nieuw-Roden. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied geen onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

In het plan worden 35 nieuwe vrijstaande woningen op ruime kavels gerealiseerd, waarbij de ruimtelijke kwaliteiten van de kavels zijn te vinden in het landschap en het unieke uitzicht in combinatie met het landelijke karakter. Het creëren van een dergelijk woonmilieu is op locaties binnen het bestaand stedelijk gebied niet voorhanden. Daarnaast geldt, dat in het regionale woningbouwprogramma voor de gemeente Noordenveld locaties zijn opgenomen voor uitbreiding, inbreiding en herstructurering. Dit programma is een afgewogen programmering van ruimteclaims en regionaal maatwerk. Het programma van Noordenveld kan niet volledig binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd; de capaciteit van de binnenstedelijke locaties is kleiner is dan de actuele regionale behoefte.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor het doorgaan van de voorgenomen ontwikkelingen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe (2018)

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2018 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe is een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is

Missie

De volgende missie is geformuleerd: "Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • naoberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid.

Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland is vastgelegd in kaart D3 bij de provinciale verordening. Hierin is geregeld dat een plan moet voorzien in een toelichting hoe het plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied. Daarnaast mag het plan de betreffende kernkwaliteiten niet significant aantasten.

De beoogde woningen worden niet gebouwd in het NNN-gebied. Binnen het NNN-gebied wordt uitsluitend nieuwe natuur toegevoegd middels bloemrijk grasland. Het bestaande waterbassin, dat buiten het plangebied ligt blijft behouden.

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden. Het meest voorkomende landschapstype in de provincie is het hoogveenontginningslandschap. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

Het plangebied is onderdeel van het landschap van de veenkoloniën en van het esdorpenlandschap:

  • Het provinciaal beleid is voor het esdorpenlandschap gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting en behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.
  • Het provinciaal beleid is voor het landschap van de veenkoloniën gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. .

Op de kaart van de kernkwaliteiten Landschap is het plangebied bekeken. De 'es' ligt niet in de nabije omgeving, beekdalen wel. Met het ontwerp van het plan is rekening gehouden met de beekdalen, zodat dit op een natuurlijke wijze overloopt in de wigvormige waterplas die in het plangebied wordt gerealiseerd.

Het plan is afgestemd op de kenmerken van het landschap.

Cultuurhistorie

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunt, is sterk bepalend voor hoe men de leefomgeving ervaart. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het cultuurhistorische deelgebied 'Kop van Drenthe - rijk landschap, rijke dorpen'. In dit gebied geldt het sturingsniveau: 'eisen stellen'.

In dit gebied gelden de volgende ambities vanuit de provincie:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields. Dit wordt in het bijzonder op het Noordscheveld weerspiegeld;
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied;
  • Het behouden van de openheid van de brede beekdalen, als contrast met hun scherpe begrenzingen in de vorm van houtwallen en bossen.
  • Het veiligstellen van de karakteristiek van de randveenontginningen, door het behouden van licht slingerende wegdorpen en verder versterken van de houtwalpatronen en de opstrekkende verkaveling in het buitengebied;
  • Het beleefbaar houden van het verschoven lint van Sandebuur – Roderwolde en het lint van Peizerwold en de daaraan gekoppelde reeks van veenterpen als bewoningsflanken van het beekdal van het Peizerdiep;
  • Het blijvend zichtbaar onderscheiden van de reeks van landgoederen rond Eelde en Paterswolde. Deze reeks wordt gekenmerkt door een karakteristieke tuin- en parkaanleg, ingebed in landschappelijke structuren, met een variatie in maat en schaal en een doorlopende afwisseling van open en besloten ruimtes.

Daarnaast hebben initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron (als drager) te benutten voor ontwikkelingen.

Het beekdal en de essen van Drenthe liggen niet in het plangebied. Er is geen sprake van de nabijheid van een esdorp of een randveenontginning. Bij de planvorming is als volgt rekening gehouden met cultuurhistorische belangen.

De Scheperij is een historische plek. Vroeg in de vorige eeuw was deze plek de rand van het kloosterbisdom Terheijl. Het ligt op de grens van het heidegebied de vijfde verloting. De weilanden aan de noordzijde van de boerderij Scheperij 6 werden als graasland gebruikt.

De afgelopen 10 jaar is de staat van de boerderij zienderogen slechter en slechter geworden. De natuur heeft vrij spel gekregen en feitelijk, het enige wat nog staat is een fundament. Het doel om een boerderij op te richten met bezoekerscentrum en een landgoed is gestrand. De gehele ontwikkeling in nu gefocust op de locatie Scheperij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0011.png"

Figuur 3.1: Scheperij 6, 2011

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0012.png"

Figuur 3.2: Scheperij 6, 2016

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0013.png"

Figuur 3.3: Scheperij 6, 2021

De denkrichting voor de ontwikkeling heeft verschillende invalshoeken namelijk:

  • 1. Op deze locatie is een woonhuis en een boerenbedrijf het vertrekpunt. Het bedrijf bestaat vooral uit een stal voor de schotse hooglanders en een kleinere stal voor de stalling van materieel.
  • 2. alle bestaande opstallen zijn tezamen 975m2 gebouwd oppervlak; in rood voor rood als 975m2 terug te bouwen .
  • 3. Uit het fragment van de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, mag bij een agrarisch bedrijf de woning een footprint maximaal 150 m2 zijn, tenzij dit in de huidige situatie groter is. De bedrijfsgebouwen mogen een oppervlak hebben tot 15.000 m2 (!). In het vigerende plan is de bestaande bedrijfswoning (de boerderij Scheperij 6, bestaande uit voor- en achterhuis) binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en binnen de aanduiding 'karakteristiek' gelegen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0014.png"

Figuur 3.4: Geldende bestemmingsplan

  • 4. De geschiedenis van de boerderij in zijn algemeenheid heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt, vrijwel allemaal ontstaan uit de Langhuisboerderijen. Helaas is er geen enkele die nog bestaat. In veel gevallen zag je een grote bekapte schuur met klein of groot voorhuis. Deze voorhuizen zijn met name op veel plekken zodanig in de 19e eeuw als welvaartsuitdrukking getransformeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0015.png"

Figuur 3.5: Langhuisboerderijen

Ontwikkeling typologie en plattegrond van de noordelijke boerderij.

Van oorsprong was het wonen of woonhuis onderdeel van de stal. Destijds uit bittere noodzaak, omdat de stal met de dieren warmte gaf aan het leven in de woonvertrekken. Naarmate de welvaart toenam en ook de werkwijze op de boerderij is het woongedeelte meer en meer los komen te staan van de stal. Feitelijk kun je veel boerderijen classificeren als KOP-HALS-ROMP. De Noord-Hollandse en Drentse boerderij is nooit echt getransformeerd, omdat juist die landsdelen veelal in armoede bleven door slechtere landbouw gronden in de 18e en 19e eeuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0016.png"

Figuur 3.6: Typologie en plattegrond

En nu de parallel naar de Scheperij:

De huidige staat van Scheperij 6 is onherstelbaar. De schuur is ingestort en het voorhuis staat op instorten. De houten constructie is compleet weggerot. De stenen ruïne is overgroeid en de nog resterende muren missen elke vorm van samenhang.

Langs de voorzijde, parallel aan de Terheijlster weg wordt een voetpad aangelegd om Roden (vijfde-verloting) betere loopverbindingen met het allemansgoed Terheijl te geven. In de toekomst wordt de optie gereserveerd voor een fietspad richting Leek.

De bestaande afstand van de voorgevel Scheperij 6 tot de zijkant van de Terheijlsterweg is 11,5 meter. De ruimte die noodzakelijk is voor de aanleg van het wandel/fietspad is de minimale verplaatsing (11,5meter) van de te herbouwen hoofdvorm van de boerderij Scheperij 6 richting het oosten. De positie van het fietspad bepaalt de nieuw voorgevel van de nieuw op te richten Scheperij 6.

Voorhuis en schuur van de op te richten Scheperij 6 krijgt als geheel een woonbestemming met kantoor. De voorkant van het voorhuis kan met de minimale verplaatsing ten gevolge van het fietspad net achter de geluidscontour liggen. Het geornamenteerde voorhuis wordt op een eigentijdse wijze herbouwd. De schuur (het achterhuis/ de romp van de boerderij) zal in vorm en grote, overeenkomstig de oorspronkelijke vorm terugkomen. De architectuur van voorhuis en schuur zal onderling van elkaar verschillen, zoals dat oorspronkelijk ook was. De wijze van detaillering, ornamenteren en volume opbouw van de schuur zal nader onderzocht moeten worden in een architectonisch ontwerp.

Archeologie

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe. Het plangebied heeft het beschermingsniveau '1: Generiek' en voor een deel beschermingsniveau '4: verwachte archeologische waarden, beekdal'.

Het aspect archeologie wordt nader beschreven in paragraaf 4.6. Uit de uitgevoerde archeologische onderzoeken blijkt dat de trefkans op archeologische vondsten gering is.

Aardkundige waarden

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. De provincie wil deze waarden behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied ligt voor een deel binnen beschermingsniveau middel (i.c. het deel waar natuur wordt aangelegd, oranje gearceerd in onderstaande figuur) en voor een deel in beschermingsniveau generiek (het deel waar de woningen zijn geprojecteerd, geel gearceerde deel in onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0017.png"

Figuur 3.7: Uitsnede kaart 7: kernkwaliteit aardkundige waarde

Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen hebben in gebieden met beschermingsniveau middel de verantwoordelijkheid om in het planproces aan te geven hoe zij de aardkundige kwaliteiten als onderlegger voor nieuwe plannen benutten. In de gebieden met generiek gelden de aardkundige kwaliteiten als potentiële inspiratiebron.

Het plangebied ligt in op het Drenths Plateau in het aardkundige hoofdlandschap Keileemplateau.Het Drentse keileemplateau is ontstaan onder het landijsdek dat zich hier zo’n 150.000 jaar geleden uitbreidde. Het ijs schraapte het landschap af tot een vlak plateau en zette een enkele meters dikke leemlaag af, de keileem. De dikte en samenstelling van deze laag wisselen van plek tot plek. Het gebied heeft dan ook een licht golvend karakter. Op de keileem is gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien, dekzand afgezet. Het keileemplateau wordt doorsneden door beekdalen en is bezaaid met vele ronde of ovale laagtes, waaronder pingoruïnes. De wisselende dikte en de variatie in samenstelling van keileem en dekzanden en de vele vennen zorgen voor een grote variatie aan habitats. Droge en vochtige delen kunnen over korte afstand sterk wisselen. Vanwege de ondiepe ligging van keileem (begint doorgaans tussen de 40 en 120 cm.) zijn er bodems die karakteristiek zijn voor natte omstandigheden. Ook de aanwezigheid van vele zwerfstenen is kenmerkend.

Diepe grondbewerking en doorsnijdingen kunnen de hydrologie verstoren door het doorbreken van de keileemlaag. Vergravingen en egalisaties tasten de bodemopbouw en het licht golvende reliëf aan. Esdekken staan bloot aan erosie door het intensieve landbouwkundig gebruik als bloembollenteelt en productie van graszoden.

Middelhoge bescherming, richting: Via een beschermende bestemmingsregeling c.q. inrichting en beheer bijdragen aan behoud en herstel van de samenhang en gradiëntsituaties en aan versterking van de beleving, inclusief de zwerfstenen.

Generieke bescherming: Inspiratie Bij ontwikkelingen de natuurlijke elementen, inclusief de
zwerfstenen, en gradiënten als inspiratie gebruiken, onder meer gericht op versterking van de beleving.

Ten aanzien van de natuurontwikkeling met waterberging geldt dat er bij de plannen geen sprake is van activiteiten die leiden tot diepe grondbewerking en doorsnijdingen waardoor de hydrologie wordt verstoord. Er is geen sprake van vergravingen en egalisaties die de bodemopbouw en het licht golvende reliëf aantasten.

De woningbouw vindt plaats op gronden met een generieke bescherming. Gezien het feit dat in het zuidelijk deel van het plangebied woningbouw plaatsvindt op gronden die in het verleden reeds zijn verstoord door bestaande bebouwing, is er ter plaatse geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteit Aardkundige waarden. Ter plaatse van de gronden waar nog geen bebouwing staat geldt dat volgens de Algemene Hoogtekaart Nederland er geen sprake is van reliëf. Die gronden zijn in het kader van de agrarische functie in het verleden geëgaliseerd, zie figuur 3.8. Ook op die gronden is er geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteit Aardkundige waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0018.png"

Figuur 3.8: Uitsnede Algemene hoogtekaart Nederland

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. De meest recente versie is op 3 oktober 2018 vastgesteld. Op 6 september 2022 is de NNN kaart 2022 vastgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De volgende regels zijn relevant voor het plangebied.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zoals beschreven in de omgevingsvisie 'paragraaf 3.2.1 zijn verankerd in de verordening. Deze schrijft voor dat de bijdrage van het plan aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten in het plan moet worden getoetst. Dit is voor het plangebied gedaan in paragraaf 3.2.1. Hieruit volgt dat aan de omgevingsverordening wordt voldaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie heeft in het kader van het zorgvuldig ruimtegebruik (toepassen ladder voor duurzame verstedelijking) voorwaarden opgenomen. Hierbij is aangegeven dat een plan alleen kan voorzien in woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur wanneer blijkt dat dit plan vanuit de ladder gerechtvaardigd is. In paragraaf 3.1.3 is een toets aan de Ladder met succes doorlopen.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt deels in het Natuurgebied Nederland (NNN kaart 2022), zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0019.png"

Figuur 3.9.: Uitsnede NNN kaart 2022

Artikel 2.28 van de Omgevingsverordening bepaalt, dat de gronden aangeduid op de kaart het Natuurnetwerk Nederland vormen, waarvoor geldt dat een ruimtelijk plan, indien het een bestemmingsplan betreft voor gronden die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als nieuwe of bestaande natuur, een wijzigingsbevoegdheid bevat die bepaalt dat burgemeester en wethouders een bestemming kunnen wijzigen in een natuur- of bosbestemming. De gronden in de NNN zijn in voorliggend plan grotendeels bestemd als Natuur. Alleen de achtertuin bij de boerderij Scheperij 6 ligt in het NNN.

Op basis van artikel 2.29 beschrijft de toelichting van het ruimtelijk plan

  • de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende deel van Natuurnetwerk Nederland, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan;
  • hoe de wezenlijke kenmerken en waarden worden beschermd; en
  • hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

Dit is beschreven in paragraaf 4.10 en bijlage 12.

De begrenzing van de NNN is gebaseerd op de plannen voor de ontwikkeling van een nieuw landgoed, waarbij het landhuis bij benadering midden in het perceel zou komen te liggen. Hiervan heeft de provincie eerder aangegeven, dat dit een passende ontwikkeling zou zijn. Nu zijn de plannen om de bestaande boerderijlocatie door te ontwikkelen met wonen ter plaatse van de voormalige boerderij Scheperij 6. Hiervoor is de huidige boerderijkavel te klein en zal deze binnen de begrenzing van het NNN en de om te vormen landbouwgrond plaatsvinden. Aangezien het gehele perceel nog landbouwgrond is, past het binnen de begrenzing van het NNN om deze ontwikkeling te laten plaatsvinden. De motivatie om deze ontwikkeling binnen het NNN plaats te laten vinden is dat door de ontwikkeling van wonen en de natuurontwikkeling de kwaliteit en de kwantiteit van de aanwezige natuur wordt vergroot, waardoor er een netto voordeel is voor de natuur. Voorliggend plan sluit daarmee aan bij de regels zoals deze weergegeven zijn in de Provinciale Omgevingsverordening.

3.2.3 Aanwijzing Aanvullende Strategische Voorraden (ASV's)

De provincie Groningen heeft vier gebieden aangewezen, waar in de toekomst mogelijk drinkwater gewonnen kan worden: Leek-Roden, Zuidoost Groningen, Veendam en Bellingwolde. Deze gebieden bleken op basis van uitgebreid vooronderzoek het meest geschikt als potentiële waterwingebieden, oftewel Aanvullende Strategische Voorraden (ASV's). In het komende jaar onderzoekt de provincie Groningen samen met het Waterbedrijf Groningen, of deze vier gebieden ook daadwerkelijk geschikt zijn als ASV's. Dat moet eind 2023 duidelijk worden.

Met deze aanwijzing kan aanvullend onderzoek plaatsvinden in de vier zoekgebieden. Elk gebied heeft zijn eigen kenmerken en onderzoeksvragen. De provincie Groningen en het waterbedrijf Groningen gaan per gebied de gevolgen van een drinkwaterwinning voor de omgeving in kaart brengen. Op basis van alle uitkomsten wijst de provincie Groningen naar verwachting in het voorjaar van 2024 de definitieve ASV-gebieden aan in de Provinciale Omgevingsverordening (POV).

Als een gebied daadwerkelijk aangewezen wordt als potentieel waterwingebied (ASV), betekent dat nog niet, dat er ook direct een drinkwaterwinning komt. Dat kan wel tien jaar duren. Het is zelfs mogelijk dat er nooit drinkwaterwinning gaat plaatsvinden, bijvoorbeeld omdat de strategische voorraad niet ingezet hoeft te worden door waterbesparing of technologische ontwikkelingen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonbeleid

Op 28 september 2023 is de gemeentelijke woonvisie ‘Samen lukt het’ door de gemeenteraad vastgesteld. Met deze woonvisie leggen we als gemeente vast hoe we blijven werken aan de hoge woonkwaliteit in onze gemeente, tegelijk ruimte biedend aan de grote woonvraag in onze gemeente. We willen graag ruimte geven aan initiatief en sturen op kwaliteit. Dat doen we voor onze huidige en toekomstige inwoners. Dat lukt samen met vele partners, zoals corporaties, zorg- en welzijnspartijen, marktpartijen. Wonen hangt samen met vele andere thema’s, zoals duurzaamheid, zorg, zorgvuldig ruimtegebruik: daartussen leggen we de verbanden. Deze woonvisie kijkt tien jaar vooruit en geldt als kader in elk geval tot 2028.

Belangrijke ambities zijn:

  • 1. Voldoende passende woningen;
  • 2. Zorgen dat plannen doorgaan;
  • 3. Nieuwe woonvormen: plek geven in plannen;
  • 4. Kwaliteit staat voorop;
  • 5. Bestaande buurten in een hoofdrol.

Bij het vastleggen van onze ambitie in aantallen woningen, houden we vast aan de regionale woondeal. Opgeteld streven we naar 1.000 woningen in 9 jaren, met een ondergrens van 800. Deze aantallen liggen tussen de minimale en maximale inschatting zoals in 2021 berekend in het regionale woningmarktonderzoek.

Voor de kwalitatieve behoefte gebruiken we het gemeentelijke woningmarktonderzoek uit 2020 en het regionale motievenonderzoek uit 2019. In Noordenveld is er een lokale behoefte in alle dorpen, en een regionale toestroom naar vooral Roden en Peize. Vooral gezinnen kiezen daar voor. In de kleinere kernen gaat het om maatwerktoevoeging. Ook na 2030 blijft Noordenveld waarschijnlijk groeien.

Voor de dorpen Nieuw-Roden, Veenhuizen en Een is het volgende opgenomen. Het gaat hier om enkele tientallen woningen per dorp voor de komende tien jaar, voor lokale vraag. In Nieuw-Roden wordt gewerkt aan een binnendorpse ontwikkeling met gezinskoopwoningen in diverse prijsklassen. Prioriteit is er bij de ontwikkeling van Zuidpoort Terheijl.

3.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan

Het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (hierna: GVVP) beschrijft hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer eruit ziet. In 2013 is het oude GVVP geëvalueerd en is besloten het GVVP te actualiseren. De actualisatie is uitgevoerd in 2014 en het geactualiseerde GVVP 2015-2025 is op 22 april 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het oude GVVP is het uitgangspunt "Noordenveld zet de fiets op 1". Dit is ook de titel van het nieuwe GVVP geworden.

De hoofddoelstelling van het gemeentelijk beleid luidt als volgt: Noordenveld voert een integraal verkeer- en vervoerbeleid dat is gericht op het in stand houden of verbeteren van de (economische)bereikbaarheid, het vergroten van de verkeersveiligheid en het verbeteren van het (leef)milieu. Het bestemmingsplan 'Parkeren Noordenveld' (vastgesteld op 20 juni 2018) is gebaseerd op het GVVP en is van toepassing op het plangebied. Deze parkeerregelgeving wordt in dit bestemmingsplan overgenomen. Toetsing aan het GVVP vindt plaats in paragraaf 4.11.

3.3.3 Omgevingsvisie Noordenveld 2030

In februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Deze visie geeft het ambitiebeeld weer van Noordenveld in 2030. De gemeente gaat voor een transparante, leefbare, groene, ondernemende en duurzame samenleving in 2030. In 2030 wil Noordenveld onder andere een duurzame, fietsvriendelijke gemeente zijn, met een vitale samenleving. Van belang is dat de voorzieningen voor de bevolking in balans moeten zijn.

Het plangebied ligt in deelgebied Roden. Roden is een complete kern, met een breed winkelaanbod, diverse woonwijken, voldoende voorzieningen en werkgelegenheid. De algemene ambitie is dat Roden een sterke, veelzijdige woonkern blijft, met een krachtige positie op het gebied van werkgelegenheid en een regionaal voorzieningenniveau. Het plangebied is op kaart 4 in de Omgevingsvisie aangewezen als een zoekgebied voor woningbouw (binnen de rode cirkel, stippellijn). Daarmee is het plan in lijn met de omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0020.png"

Figuur 3.1: Omgevingsvisie Noordenveld met weergave plangebied

3.3.4 Gemeentelijk Rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Noordenveld.

Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering. Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten'-agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden- schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht, die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Het doel om te voorkomen dat grondwater de doel van een gebied structureel belemmert, vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen, zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.

Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde aspecten. De watertoets is verder toegelicht in paragraaf 4.7.

3.3.5 Gids Omgevingskwaliteit

Op 17 juni 2021 heeft de gemeenteraad de Gids Omgevingskwaliteit voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. Deze vervangt de welstandsnota.

Welstand gaat over de vormgeving van de bebouwing en over hoe de bebouwing past in de straat en de verdere omgeving. Welstand blijft belangrijk. De gemeente Noordenveld hecht aan een mooie, nette woonomgeving. Ten opzichte van de welstandsnota, wil de gemeente met deze gids minder regels stellen en meer maatwerk kunnen leveren als burgers willen bouwen of verbouwen. Het doel is dat ieder bouwplan past bij Noordenveld en bij de wensen van de bewoners of gebruikers. Daarvoor hanteert de gemeente drie basisprincipes in de gids:

  • Het gebouw heeft een helder ontwerpidee;
  • Het gebouw past op de plek;
  • Het gebouw is zorgvuldig vormgegeven.

De gemeente Noordenveld maakt in de gids onderscheid in drie categorieën, verschillend per deelgebied. Naar gelang een hogere categorie van toepassing is, is het belang van het borgen van de omgevingskwaliteit groter.

Het grootste deel van het plangebied/ontwikkelingsgebied valt in Gebied 1 - Buitengebied (categorie 3). Deze voorgenomen (gebieds)ontwikkeling dient voor wat betreft de Gids Omgevingskwaliteit dan ook als Gebied 12 - Ontwikkelingsgebied te worden opgevat, waarvoor gelijk oplopend met de vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan een nieuw beeldkwaliteitsplan voor Zuidpoort Terheijl moet worden vastgesteld. Bij de vergunningverlening wordt in het kader van de welstandstoets getoetst aan het beeldkwaliteitplan, zie bijlage 24.

3.3.6 Nota duurzaamheid

In deze nota geeft de gemeente aan hoe ze in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus ligt daarbij op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De sectoren waarop wordt ingezet zijn woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.

De verantwoordelijkheid voor energiebesparing en duurzame energie ligt in eerste instantie bij de sectoren zelf. De rol van de gemeente zal een faciliterende en ondersteunende zijn.

De ambitie van de gemeente is om in 2025 een 'duurzame' gemeente te zijn. De gemeente heeft in de Nota duurzaamheid doelstellingen opgesteld voor woningen, bedrijven, eigen organisatie en duurzame energieproductie.

In de voorgenomen ontwikkeling is sprake van nieuwbouw. Hiervoor gelden de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit, ook wat betreft isolatie- en duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast geldt nu de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET), welke de basis vormt voor het verbod op aardgas in nieuwbouw. Hiermee is de gasaansluitplicht voor kleingebruikers bij nieuwbouw, bij bouwaanvragen na 1 juli 2018 geschrapt. Het voornemen moet voldoen aan de meest recente eisen wat betreft duurzaam bouwen.

3.3.7 Noordenveldse Kwaliteitsgids

De Noordenveldse Kwaliteitsgids is in februari 2020 vastgesteld. In de kwaliteitsgids zijn het landschap en de dorpen in de gemeente Noordenveld en hun karakteristieken op hoofdlijnen beschreven. De gids wordt betrokken bij de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. De kwaliteitsgids is een document met basisinformatie. Per landschapstype en per kern zijn een aantal overzichtelijke gidsprincipes geformuleerd. Deze gidsprincipes geven aan hoe bij ontwikkelingen omgegaan kan worden met de aanwezige karakteristieken. Zij zijn open en kwalitatief geformuleerd, zodat ruimte is voor afweging en verschillende uitkomsten mogelijk zijn. Een flexibele en op maatwerk gerichte aanpak is vereist om tot een afweging en ontwikkeling te komen.

Nieuw-Roden is onderdeel van het esdorpenlandschap. Omdat Nieuw-Roden een uitzondering vormt op de voor het esdorpenlandschap kenmerkende ontstaans- en ontginningsgeschiedenis en het een beperkt gebied betreft, is er om praktische redenen voor gekozen het dorp toch te beschrijven bij de esdorpen. Er zijn een aantal gidsprincipes opgesteld voor Nieuw-Roden:

  • draag zorg dat ontwikkelingen een landschappelijke en stedenbouwkundige meerwaarde opleveren;
  • speel met nieuwbouw of sloop en vervangende nieuwbouw in op het heersende bebouwingsbeeld in de omgeving;
  • houd bij ontwikkelingen het heldere contrast tussen het stedelijk en het landelijk gebied met de Terheijlsterweg en Esweg als overgangen herkenbaar en afleesbaar
  • sluit met ontwikkelingen in het landelijk gebied aan op het karakter, het verkavelingspatroon en de maat en schaal van het landschappelijke deelgebied
  • versterk de laanstructuren van de doorgaande wegen zodat het groen door loopt tot in de kern
  • behoud bijzondere gebouwen en kleinschalige, oorspronkelijke bebouwing
  • koester de planmatige uitbreiding tussen de Beukenlaan en de Esweg met in het midden de nieuwe brinkachtige ruimte
  • houd de ruimte rondom de Steenbergerloop open
  • bebouw in het centrum het storende gat met bebouwing met een dorpse dichtheid, maat en schaal
  • maak de wijkenstructuur beter beleefbaar door dwarsverbindingen voor voetgangers aan te brengen
  • zorg ervoor dat nieuwe uitbreidingen aan de rand van het dorp in het landschap worden ingepast.

Niet alleen de gidsprincipes van Nieuw-Roden zijn van toepassing. Die van het esdorpenlandschap zijn ook van toepassing en in de overlap met Roden zijn ook nog enkele gidsprincipes van toepassing. Gidsprincipes vanuit Roden die ook van toepassing zijn:

  • geef eventuele nieuwe dorpsranden een groen karakter
  • borduur bij uitbreidingslocaties voort op de traditie van wijken met wijd vertakkende groenstructuren met 'lucht' tussen de huizen
  • geef vervangende nieuwbouw een dorpse maat en schaal en sluit aan bij de aanwezige bebouwingsstructuur.

Het plan voldoet aan het overgrote deel van deze voorwaarden. Zo blijft de grens met het landelijke gebied door de Terheijlsterweg intact, wordt een vervallen boerderij opgeknapt en iets naar achteren herbouwd en worden er diverse wandelpaden aangelegd die vanuit de bestaande wijken naar het nieuw in te richten natuurgebied leiden. Daarnaast betekent de natuurontwikkeling een stevige landschappelijke impuls. De nieuw te bouwen woningen worden zorgvuldig ingepast, aansluitend op de bestaande bebouwing.

 

Hoofdstuk 4 Milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

Het bestaande bedrijfsperceel Terheijlsterweg 51-53 wordt in de ontwikkeling betrokken, waarbij de bedrijfswoning een reguliere woning wordt. Daarmee vervallen de voorheen geldende richtafstanden voor deze bedrijfslocatie.

In de omgeving van het plangebied liggen twee bedrijven met een agrarische bestemming (Vagevuurselaan 3 en Schapenweg 10, Nietap). Deze bedrijven zijn in de paragraaf over geurhinder (paragraaf 4.8) beschouwd. Het aspect spuitzones in relatie tot agrarische gronden is eveneens separaat beschouwd (paragraaf 4.9).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten ook de effecten van de activiteiten van het plangebied op de omgeving worden beschouwd. In het plan is een schuur voor de opslag van materieel en materiaal voor het onderhoud van het natuurgebied en een schuilhok voor 25 grote grazers opgenomen

Schuilstal

De stalvoorziening biedt plaats aan 25 grote grazers ten behoeve van het natuurbeheer. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is voor de activiteit 'fokken en houden van rundvee' een richtafstand van minimaal 100 meter vanwege het aspect geur opgenomen (SBI 2008, 0141,0142). Als er sprake is van een bedrijfsmatige inrichting geldt vanwege het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder veehouderij ook een afstand van 100 meter vanwege geur. Het schuilhok mag worden gebouwd binnen bouwvlak die op minimaal 100 meter van de woningen is gelegd. Aan de (richt)afstand wordt derhalve voldaan.

Opslag materiaal en materieel

De opslag van materieel en materiaal voor het onderhoud van het natuurgebied achten we vergelijkbaar met een loonbedrijf. De schuur is maximaal 300 m2. In dat geval geldt volgens de VNG-Uitgave een richtafstand van 30 meter (SBI 2008, 0162-2). Het gebouw ten behoeve van opslag mag niet groter zijn dan 300 m2 en mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak die op meer dan 30 meter van de woningen ligt. Aan de (richt)afstand wordt derhalve voldaan.

Dit betekent dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsactiviteiten niet worden belemmerd door de woningen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.2 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Met voorliggend bestemmingsplan wordt geluidgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een geluidzone industrielawaai of geluid vanwege een spoorweg. De geprojecteerde woningen liggen wel in de geluidzone van verkeerswegen, namelijk:

  • Terheijlsterweg (60 km per uur)
  • Scheperij (60 km per uur)

In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek vanwege wegverkeer uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 18 bijgevoegd en de resultaten zijn hieronder beschreven.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Terheijlsterweg/Scheperij hoogstens 54 dB Lden bedraagt. De geluidbelasting is hoger dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde.

Omdat de voorkeurswaarde ingevolge de Wet geluidhinder wordt overschreden (vanwege de Terheijlsterweg/Scheperij), is in het geluidonderzoek nader ingegaan op de haalbaarheid van mogelijke maatregelen o de geluidbelasting te verminderen. In artikel 110a en volgende van de Wet geluidhinder is aangegeven onder welke voorwaarden hogere grenswaarden kunnen worden verleend. Er kan uitsluitend een hogere grenswaarde worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege een weg, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Om de geluidbelasting vanwege een weg te beperken, kunnen de volgende maatregelen worden getroffen voor zover deze niet stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard:

  • maatregelen aan de bron door middel van het toepassen van een geluidarm wegdektype;
  • maatregelen in het overdrachtsgebied door middel van het toepassen van een geluidscherm/grondwal
  • maatregelen aan de ontvanger door middel van het toepassen van schermen aan of nabij de gevel, het toepassen van 'dove' gevels, en dergelijke.

Bronmaatregelen

Geluidreducerende wegdekverharding

Het is mogelijk om het wegdek op de Terheijlsterweg/Scheperij te vervangen door geluidreducerend wegdek (bijvoorbeeld SMA-NL8 G+). Dit zou dan over een lengte van circa 700 meter moeten worden toegepast. De kosten daarvan staan niet in verhouding tot het relatief laag aantal woningen (13) en de te behalen reductie (2 tot 3 dB). Toepassing ervan stuit daarmee op bezwaren van financiële aard.

Verlagen van de rijsnelheid

Op de Terheijlsterweg/Scheperij is al deels sprake van een snelheidsregime van 30 km/uur. In de huidige situatie is de overgang van 30 km/uur naar 60 km/uur ter hoogte van Terheijlsterweg 32 te Nieuw-Roden gelegen. Deze zou kunnen worden verplaatst naar een ligging voorbij het plangebied (bijvoorbeeld ter hoogte van Scheperij 5 te Nietap). Hiermee zou een reductie van ca. 5 dB kunnen worden behaald. Op basis van de resultaten (zoals weergegeven in afbeelding 4.1) zou dit betekenen dat voor toetspunten 2, 28 t/m 31 en 37 geen hogere waarden meer hoeven te worden aangevraagd. Verlagen van de rijsnelheid belemmert echter wel de doorstroming van verkeer en stuit derhalve op bezwaren van verkeerskundige aard.

Overdrachtsmaatregelen

Hoewel het plaatsen van een geluidscherm langs de Terheijlsterweg/Scheperij mogelijk is, stuit dit op bezwaren van stedenbouwkundige aard. Een dergelijk scherm is niet gewenst in een woonwijk in stedelijk gebied. Bovendien stuit het scherm op bezwaren van financiële aard, gezien het lage aantal woningen (13).

Ontvangermaatregelen

Bouwbesluit

Het binnenmilieu wordt beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient gelijk te zijn aan de geluidbelasting minus 33 dB (vanwege weg- en railverkeerslawaai). Bij de bepaling van de benodigde gevelwering wordt de berekende geluidbelasting exclusief aftrek vanwege de onderzochte weg gehanteerd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal met akoestisch onderzoek worden aangetoond dat met de beoogde (bouw)materialen wordt voldaan aan de eis voor de gevelwering ingevolge het Bouwbesluit.

Gezien het voorgaande, kan het college van burgemeester en wethouders overwegen om de volgende hogere waarden vast te stellen vanwege het geluid van het verkeer op de Terheijlsterweg/Scheperij:

  • 54 dB voor circa 6 woningen (bouwvlakken 19, 20, 21, 22, 23, 36);
  • 53 dB voor circa 1 woning (bouwvlak 1);
  • 53 dB voor circa 1 woning (bouwvlak 37);
  • ten hoogste 50 dB voor circa 4 woningen (bouwvlak met woningen 28 t/m 31);
  • 49 dB voor circa 1 woning (bouwvlak 2).

De genoemde bouwvlakken zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0021.png"

Figuur 4.1: Bouwvlakken met hogere grenswaarde

De omgevingsdienst heeft namens het college op 5 december 2023 het ontwerpbesluit hogere grenswaarde Wet geluidhinder genomen. Dit ontwerpbesluit is als bijlage 19 bijgevoegd. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarde en de bijbehorende stukken (waaronder het akoestisch onderzoek) liggen gelijk met voorliggend ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden een zienswijze over het ontwerpbesluit hogere grenswaarde geluid indienen bij het college van burgemeester en wethouders

Geluid - warmtepompen

De gebouwen worden conform de Gaswet gasloos uitgevoerd. Daarom wordt gewerkt met warmtepompen. Er zijn verschillende soorten warmtepompen. Zo zijn er warmtepompen die warmte halen uit de grond, uit het water uit de grond of uit de lucht. Bij deze laatste variant worden binnen- en buitenunits geplaatst. Bij een lucht-lucht warmtepomp trekt de buitenunit de lucht aan met een ventilator. Deze wordt volgens door de binnenunit op de juiste temperatuur gebracht. Vervolgens kan er warme of koude lucht in de woning worden geblazen. Bij een lucht-water warmtepomp bevindt zich in de buitenunit een warmtepomp die de warmte uit de omgevingslucht haalt. In de binnenunit wordt hiermee het water opgewarmd. Juist de buitenunits kunnen zorgen voor geluidsoverlast.

Om de geluidsoverlast als gevolg van warmtepompen met een buitenunit tegen te gaan, gelden er vanaf 1 april 2021 in Nederland maximale geluidsnormen. Artikel 3.8 lid 2 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat een buitenunit maximaal 40 dB(A) mag veroorzaken op de perceelgrens met het aangrenzend perceel waar een woonbestemming geldt. Belangrijk is dat deze norm geldt voor nieuwbouw én bestaande woningen. Van belang is dat deze norm geldt op de perceelgrens. In de praktijk levert dit nog wel eens de nodige problemen op. Daarbij gaat het vooral om woningen die dicht op elkaar gebouwd staan. Denk bijvoorbeeld aan smalle rijtjeswoningen. De afstand tot het naastgelegen perceel is dan dusdanig klein dat gepuzzeld moet worden waar de buitenunit geplaatst kan worden om te voldoen aan de norm van 40 dB(A).

De bestemmingen die in een bestemmingsplan aan gronden worden gegeven, mogen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Als een bestemmingsplan warmtepompen bij woningen mogelijk maakt, moet er een afweging worden gemaakt van de mogelijke gevolgen voor de omgeving na realisatie van warmtepompen en moet worden beoordeeld of een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat zal bestaan. Eenvoudigweg verwijzen dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan, schiet tekort, omdat het Bouwbesluit geen rekening houdt met cumulatie. Daarbij speelt ook dat in de bestemmingsplanfase het vaak (en zo ook hier) nog niet duidelijk is waar, hoeveel en welk type installaties beoogd/nodig zijn. Bovendien is enige flexibiliteit gewenst.

In dat kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarin is beoordeeld of er met het toepassen van warmtepompen met buitenunits sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij is uitgegaan van een worst case scenario in een maatgevende situatie in het plangebied. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 20.

Uit het onderzoek blijkt, dat er in de situatie waarbij alle nieuwe percelen worden voorzien van een warmtepomp met conservatieve uitgangspunten, bij de bestaande woningen in de omgeving wordt voldaan aan de richtwaarden van de VNG publicatie voor een goede ruimtelijke ordening. Ook bij een reële inrichting van het plangebied, wordt ter plaatse van de nieuwe woningen voldaan aan deze richtwaarden.

Er kan worden gesteld, dat er bij de bestaande en nieuwe woningen in de omgeving sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat ten gevolge van de warmtepompen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering het plan.

4.3 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM-bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • gevoelige bestemmingen (waaronder woningen, scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:

  • 1. Woningbouw: 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 2. Kantoorlocaties: = 100.000 m2 brutovloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 brutovloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De ontwikkeling bevat 35 nieuwe woningen. Zoals in paragraaf 4.11 beoordeeld leidt dat tot een verkeersgeneratie van circa 301 extra verkeersbewegingen per dag.

Deze gegevens zijn ingevuld in de NIBM-tool (versie 23 april 2022). De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kunnen worden vastgesteld. Volgens de NIBM-tool draagt de extra functie "niet in betekenende mate bij" aan de verslechtering van de milieukwaliteit (zie figuur 4.2).

 afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0022.png"

Figuur 4.2: Resultaat NIBM-tool

Luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied

Aanvullend is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. In het plangebied zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor 2020 allen lager dan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer (zie tabel 4.1), te weten:

  • NO2: 7,4 microgram/m3
  • PM10: 13,2 microgram/m3
  • PM2,5: 6,5 microgram/m3

Er is ter plaatse van het plangebied derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0023.png"

Tabel 4.1: Normen luchtkwaliteit

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering het plan.

4.4 Bodem

Wettelijk kader

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het terrein heeft Antea Group een historisch, een verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op het terrein van Zuidpoort Terheijl. In totaal zijn zeven deellocaties onderzocht. De rapportages met uitgebreide bevindingen zijn opgenomen in bijlage 2 en in bijlage 3. Nu wordt kort ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten per deellocatie.

Deellocatie 1, Woonhuis

Grond

Over het algemeen voldoet deellocatie 1 aan de achtergrondwaarde. Ter plaatse van de matig puinhoudende bodemlaag van boring 1-8PB (aangrenzend aan de noordzijde van het woonhuis) is, in de bodemlaag van 0,6 tot 1,1 m-mv, een sterk verhoogd gehalte aan PCB, een matig verhoogd gehalte aan PAK en licht verhoogde gehalten aan zink, kwik, lood en minerale olie aangetoond. Ter plaatse van boring 1-8PB is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Rondom boring 1-8PB zijn een viertal boringen (101 t/m 104) geplaatst, hiervan zijn de meest verdachte monsters geanalyseerd. Hieruit blijkt dat hooguit de achtergrondwaarde wordt overschreden voor de parameters PAK en PCB. Op basis van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat in dit deelgebied ter hoogte van het woonhuis een spot verontreiniging aanwezig is met PCB. De omvang wordt geschat op minder dan < 5m³.

Grondwater

Het grondwater is hooguit licht verontreinigd met barium en zink.

Asbest

Op basis van de gegevens uit het historische vooronderzoek is deze locatie niet verdacht op het voorkomen van asbest.

Deellocatie 2, Ezelweide en bedrijfsgebouw

Grond

Over het algemeen wordt hooguit achtergrondwaarde overschreden voor de parameters PCB, kobalt, koper, lood, PAK en minerale olie. Ter plaatse van de spoelplaats (boring 2-18D) is, is in de sterk asfalt- en matig puinhoudende bodemlaag van 0,28 tot 0,6 m-mv, een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen in de grond. In het nader bodemonderzoek is boring 2-18D afgewerkt tot een peilbuis en zijn rondom boring 2-18D vier afperkende boringen (101 (peilbuis) t/m 105) geplaatst. De monsters van de meest verdachte bodemlagen zijn geanalyseerd. Uit deze resultaten blijkt dat ter plaatse van boring 2-18D-105, in de laag van 0,25 tot 0,70 m-mv, een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie is aangetroffen. De laag er onder (0,7 tot 1,0 m-mv) is licht verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging op deze locatie is verticaal afgeperkt (bevindt zich tot 0,7 m-mv). Horizontaal is deze verontreiniging niet in zijn geheel afgeperkt.

Ter hoogte van de ingang van het bedrijfsgebouw is tijdens het verkennend bodemonderzoek boring 2-22D geplaatst. Hier is in de uiterst menggranulaat-houdend toplaag van 0,12 tot en met 0,3 m-mv een matige verontreiniging met minerale olie vastgesteld. In het nader bodemonderzoek zijn een viert afperkende boringen (boring 101 t/m 104) rondom boring 2-22D geplaatst. De monsters van de meest verdachte bodemlagen zijn geanalyseerd. Uit deze resultaten blijkt dat ter plaatse van boring 2-22D-104, in de laag van 0,14 tot 0,40 m-mv, een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie is aangetroffen. De laag eronder (0,4 tot 0,8 m-mv) is niet verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging ter plaatse van de ingang van het bedrijfsgebouw is verticaal afgeperkt (bevindt zich tot 0,4 m-mv). Horizontaal is deze verontreiniging niet in zijn geheel afgeperkt.

Grondwater

Het grondwater ter plaatse van deellocatie 2 is hooguit licht verontreinigd (> streefwaarde) met kobalt en barium

Asbest

Tijdens de veldwerkzaamheden is verspreid over het terrein asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Uit de analyses blijkt dat zowel in het plaatmateriaal alsmede in de fijne fractie asbest is aangetoond. Het hoogst gemeten gehalte bedraagt 165.7 mg/kg ds. Dit overschrijdt de interventiewaarde.

Deellocatie 3, geluidswal en groenstrook

Grond

Ter plaatse van de groenstrook is in zowel in de top- als de onderlaag geen van de onderzochte parameters verhoogd aangetoond.

Aan de rand van het perceel is een geluidswal aanwezig. Het is onduidelijk waar deze geluidswal uit is opgebouwd. Tijdens het bodemonderzoek zijn een aantal boringen in de geluidswal geplaatst. Hieruit is gebleken dat de geluidswal licht verontreinigd is met PCB en kwik. Op basis van deze informatie is in opdracht van gemeente Noordenveld een indicatieve partijkeuring uitgevoerd op de geluidswal. Voor informatie over deze indicatieve partijkeuring wordt verwezen naar de desbetreffende rapportage (Antea Group, projectnummer: 436453.100, d.d. 01-05-2020). Deze partijkeuring is opgenomen als bijlage 4 

Grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met kobalt, nikkel, koper, zink en barium.

Asbest

Op basis van de gegevens uit het historische vooronderzoek is deze locatie niet verdacht op het voorkomen van asbest.

Deellocatie 4, akker met asbestverdachte dam

Grond

Over het algemeen voldoet de grond ter plaatse van deellocatie aan de achtergrondwaarde. In de brokken beton en matig baksteenhoudend toplaag van boring 4-1O is, in de laag van 0,0 – 0,5 m-mv, een licht verhoogd gehalte aan kwik aangetoond. In de sterk baksteenhoudend, resten beton en resten asbestverdacht materiaal houdende toplaag van boring 4-55D zijn, in de laag van 0,0-0,5 m-mv, een licht verhoogde gehalten aan nikkel en molybdeen aangetoond. De toplaag van deellocatie 4 is verdacht op het voorkomen van OCB. In geen van de onderzochte monsters is de parameter OCB verhoogd aangetroffen.

Grondwater

In het grondwater van deellocatie 4 zijn licht verhoogde concentraties aan zink, barium en nikkel gemeten.

Asbest

Ter hoogte van de dam (asbestgat 4-55D) is een interventiewaarde overschrijding aan asbest aangetoond met een totaalgehalte van 2180,30 mg/kg ds. Op dammen is het Besluit asbest wegen van toepassing. Het is verboden een asbestweg (dam) in bezit te hebben. Deze moeten voorafgaand aan bouwwerkzaamheden worden gesaneerd.

Deellocatie 5, Scheperij

Deellocatie 5A, wasplaats en waterbassin

Grond

Ter plaatse van deellocatie 5A zijn hooguit licht verhoogde gehalten aan zink, lood en PAK

aangetroffen.

Grondwater

Het grondwater is hooguit licht verontreinigd met nikkel, koper, zink en molybdeen.

Asbest

Op basis van de gegevens uit het historische vooronderzoek is deze locatie niet verdacht op het voorkomen van asbest.

Deellocatie 5B, vervallen schuren

Grond

De sterk baksteen- en puinhoudende en matig beton- en dakpanhoudende, toplaag van deellocatie 5B is hooguit licht verontreinigd met lood, zink, kwik, kobalt en PAK. De ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde.

Grondwater

In het grondwater is bij het verkennend onderzoek een interventiewaarde overschrijding aan nikkel vastgesteld en streefwaarde overschrijdingen aan kobalt, nikkel, cadmium en barium. Naar aanleiding van de interventiewaarde overschrijding aan nikkel is het grondwater bij het nader onderzoek herbemonsterd. Uit de herbemonstering blijkt dat het grondwater licht verontreinigd is met zink. Vermoedelijk waren er tijdens de eerste bemonstering nog teveel zwevende delen in het grondwater.

Asbest

De puinhoudende bodemlagen zijn bemonsterd en geanalyseerd op asbest. Hieruit is gebleken dat het hoogste gemeten gehalte aan asbest 44,4 mg/kg ds is. Dit gehalte overschrijdt de grenswaarde (50 mg/kg ds) voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek niet. Geadviseerd wordt om het asbesthoudende plaatmateriaal tijdens de bouwwerkzaamheden middels handpicking te verwijderen.

Deellocatie 6

Grond

Over het algemeen voldoen zowel de top- als de onderlaag aan de achtergrondwaarde. In één monster van een matig tot uiterst puinhoudend toplaag is een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten in de ondergrond is in één mengmonster een licht verhoogd gehalte aan lood gemeten. Deellocatie 6 is verdacht op het voorkomen van OCB. In geen van de onderzochte monsters is OCB aangetroffen.

Grondwater

Over het algemeen overschrijdt het grondwater van deellocatie 6 hooguit de streefwaarde voor de parameters barium, zink en kobalt. Ter plaatse van peilbuis 6-116P is bij het verkennend onderzoek een interventiewaarde overschrijding aan nikkel en een tussenwaarde overschrijding aan kobalt vastgesteld. In verband met deze sterk verhoogde concentratie is bij het nader onderzoek een herbemonstering uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat in het grondwater wederom een sterk verhoogde concentratie aan nikkel en een matig verhoogde concentratie aan kobalt aangetoond is. Het is onduidelijk welke activiteit deze verhoogde concentraties heeft veroorzaakt.

Asbest

De dammen aan de rand van deellocatie 6 zijn asbest verdacht. In het meetpunt 6-7I is een interventiewaarde overschrijding aan asbest (461,1 mg/kg ds) vastgesteld. In dam 6-8I is een gemeten gehalte van 51,8 mg/kg ds aangetoond, dit gehalte overschrijdt de interventiewaarde niet, maar wel de grenswaarde (50 mg/kg ds) voor het uitvoeren van een nader asbestonderzoek. Op dammen is het Besluit asbest wegen van toepassing. Het is verboden een asbestweg (dam) in bezit te hebben. Deze zullen voorafgaand aan bouwwerkzaamheden moeten worden gesaneerd. Geadviseerd wordt om dam 6-8I eveneens te laten saneren voorafgaand aan de bouw werkzaamheden.

Deellocatie 7

Grond

Zowel de boven- alsmede de ondergrond voldoen aan de achtergrondwaarde

Grondwater

Het grondwater is hooguit licht verontreinigd met barium en zink.

Asbest

Op basis van de gegevens uit het historische vooronderzoek is deze locatie niet verdacht op het voorkomen van asbest.

Resumé en aanbevelingen

Over het algemeen is de bodem (grond- en grondwater) van de diverse deellocaties hooguit licht verontreinigd met de onderzochte parameters. Bij deellocatie 2 (meetpunten 2-18D en 2-22D en asbest voor de gehele deellocatie) zijn nietafgeperkte verontreinigingen aan minerale olie en asbest aanwezig. De aangetroffen sterke en matige verontreinigingen vormen ons inziens milieu- hygiënisch een belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het gebied. Geadviseerd wordt om nader onderzoek uit te laten voeren waarbij de aard en omvang van de betreffende verontreinigingen worden vastgesteld. Ter plaatse van peilbuis 6-116P dient te worden onderzocht waar de interventiewaarde overschrijding aan nikkel vandaan komt. Geadviseerd wordt om aanvullende peilbuizen te plaatsen om de mogelijke aanwezige bron van de grondwaterverontreiniging in kaart te brengen.

Voor diverse dammen langs de deellocaties 4 en 6 geldt dat deze sterk verontreinigd zijn met asbest. Geadviseerd word om de verontreinigingen met asbest in de dammen te verwijderen voorafgaande aan de bouwwerkzaamheden.

Conclusie

Op enkele locaties is asbest aangetroffen. Op de locaties waar dit het geval is, zal deze met de sloop van de betreffende bouwwerken worden gesaneerd. Een bodemonderzoek maakt verplicht onderdeel uit van de aan te vragen omgevingsvergunning voor de uitvoering van de werkzaamheden in het plangebied. Daarmee is het aspect bodem voldoende beschermd en is het plan op dit punt uitvoerbaar.

 

4.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten.

Omgevingsveiligheid (Omgevingswet)

Omgevingsveiligheid is een begrip dat hoort bij de Omgevingswet die naar verwachting per 1 januari 2024 in werking zal treden. Door alle wetten en regelingen binnen het omgevingsrecht samen te voegen ontstaat een verandering onder het motto ‘Eenvoudig beter’.

De Omgevingswet introduceert (in het Besluit kwaliteit leefomgeving) een aantal aandachtsgebieden. Deze aandachtsgebieden verschillen per risicobron. Voor hogedruk aardgastransportleidingen gaat een ‘brandaandachtsgebied’ gelden ter grootte van het invloedsgebied.

Binnen deze aandachtsgebieden kunnen aanvullende bouwkundige maatregelen van toepassing zijn. De afwegingsruimte ligt hierbij primair bij het bevoegd gezag, met uitzondering van zeer kwetsbare gebouwen (zoals gebouwen bestemd voor het verblijf van jonge kinderen). Voor zeer kwetsbare gebouwen binnen het aandachtsgebied gelden de aanvullende bouwkundige maatregelen (of gelijkwaardige maatregelen) altijd

Onderzoek

Om het aspect externe veiligheid te beschouwen zijn de risicobronnen in de omgeving van het plangebied per type geïnventariseerd: risicovolle inrichtingen (bedrijven), transportroutes (weg, spoor en water) en buisleidingen.

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied (circa 1.500 meter) bevinden zich geen relevante risicovolle inrichtingen. De bestemmingsplannen in de omgeving van het plangebied maken bovendien het vestigen van een risicovolle inrichting niet mogelijk.

Transportroutes

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen routes die zijn opgenomen in het Basisnet weg, water of spoor. De meest nabijgelegen Basisnetroute is de A7 (circa 4.500 meter afstand), het invloedsgebied van deze weg reikt niet tot het plangebied.

Over de lokale en provinciale wegen in de omgeving van het plangebied worden geen significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd, aangezien er zich geen risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied bevinden.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen hogedruk aardgastransportleidingen of andere buisleidingen die onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen vallen. Het plangebied bevindt zich daarmee niet binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Wettelijk kader

Onderzoek

In het kader van de ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek door Antea Group (2019) uitgevoerd. Nadien is een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen verricht (2020). De onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen 5 en 6. Hieronder zijn de resultaten van de onderzoeken beschreven.

Bureauonderzoek

Ongeveer de helft van het plangebied ligt op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld in een zone met hoge of middelhoge verwachting. De andere helft ligt in een zone met een lage archeologische verwachting. De hoge of middelhoge verwachting is gebaseerd op het geomorfologische karakter van deze zones (droogdal in het noorden van het plangebied en grondmorenerug in het zuidelijke deel van het gebied). Tevens zijn er meldingen van grafheuvels en celtic fields bekend voor het onderzoeksgebied (laat-neolithicum-Romeinse tijd). Circa 1500 m ten zuiden van het plangebied zijn twee grafheuvels bekend (AMK 10297 en 10298). Nederzettingen zijn vooralsnog niet gevonden voor deze perioden in het onderzoeksgebied.

De verwachting is minder hoog voor andere complexen en andere perioden. Op het dekzand kunnen vuursteenvindplaatsen uit verschillende steentijdperioden aanwezig zijn. Er kunnen bovendien resten van bewoning in het neolithicum tot Romeinse tijd aanwezig zijn. In de periode middeleeuwen en nieuwe tijd bestond het gebied uit velden. Er kunnen resten van agrarisch gebruik (begrazing en afplaggen) gevonden worden. Op de Kadasterkaart (1811-1832) is te zien dat er ten hoogte van de Scheperij bebouwing aanwezig is. Het is mogelijk dat er nog restanten van deze 19e-eeuwse boerderij in het gebied aanwezig is. Ten slotte is het niet uit te sluiten dat er gedempte pingoruïnes in het plangebied aanwezig zijn. Circa 300 m ten noordoosten van het plangebied komt een pingoruïne voor.

Er wordt geadviseerd om een archeologisch booronderzoek (verkennende fase) uit te voeren voor de zones met een hoge tot middelhoge verwachting. Dit booronderzoek heeft tot doel te bepalen in hoeverre het bodemprofiel intact is en of er in het bodemprofiel aanwijzingen zijn voor archeologisch relevante lagen. Van belang zijn voornamelijk het droogdal en de grondmorenerug. Er wordt vooraleerst geadviseerd om 6 boringen per hectare te zetten met een Edelman-boor met een diameter van 10 cm, zodat een dekkend beeld van de ondergrond kan ontstaan. Het bevoegd gezag (de gemeente Noordenveld) heeft ingestemd met dit (selectie)advies. Het verkennende booronderzoek is uitgevoerd.

Verkennende booronderzoek

Het uitgevoerde verkennende booronderzoek is ingegaan op het bodemprofiel. Het onderzoek heeft antwoorden geboden op verschillende relevante archeologische vragen:

Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen?

De bodemopbouw bestaat ter plaatse van het droogdal (boringen 35-42) uit potklei uit de Elster-ijstijd met daarboven een laag fluvioperiglaciaal zand. Het droogdal is in het neolithicum vermoedelijk een tijd lang een afvoerloze zone geweest, waardoor hier in stilstaand water uiteindelijk een veenkussen kon groeien. Dit veenkussen is grotendeels verstoord en in de bouwvoor opgenomen, maar in boringen 36 en 40 is van dit veenpakket nog het restant aangetroffen. In het overige deel is sprake van wisselende verstoringen door onder meer ploegwerkzaamheden, maar ook op het erf van de Scheperij zijn bodemverstoringen geconstateerd.

Is er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig en/of zijn er archeologische indicatoren aangetroffen die hierop kunnen wijzen? Zo ja, wat is de aard, conserveringstoestand en datering van deze indicatoren/vindplaats?

Er is geen vindplaats aangetroffen of directe indicatoren die op de aanwezigheid hiervan zouden kunnen duiden. Het betreft hier echter een verkennend booronderzoek, waarbij de nadruk uitgaat naar het vaststellen van de bodemopbouw en de bestaande verstoringen.

Indien archeologische lagen aanwezig zijn; op welke diepte bevinden deze zich en wat is de maximale diepte? Waaruit bestaat of bestaan deze archeologische laag of lagen?

Eventueel relevante archeologische lagen zouden in het plangebied bestaan uit zand met bodemvorming die op een langdurig goede waterhuishouding duiden (podzolprofielen). In boring 12 is een gedeeltelijk intact podzolprofiel aangetroffen en in enkele andere boringen zijn aanwijzingen voor bodemvorming aanwezig, maar is een mogelijk eerst aanwezig podzolprofiel opgenomen geraakt in de bestaande verstoorde bovenlaag (AP-horizont). Ook rondom de Scheperij zijn enkele verstoorde profielen aangetroffen. De podzolrestanten duiden erop dat er vermoedelijk een dun dekzanddek op het terrein aanwezig was dat hier en daar in de vorm van lage landduinen zich vormde. Op dergelijke duinen kunnen mensen in het mesolithicum een kampement hebben opgeslagen, maar daartegen pleit toch de afwezigheid van stromend water in de nabije omgeving. Zowel de voormalige podzolprofielen als de terreinvorm (welvingen in het dekzand) zijn in het plangebied vrijwel geheel verdwenen en daarmee ook de kans op archeologische resten verbonden met dit landschap.

Zijn er in het plangebied aanwijzingen voor een esdek? Zijn er resten van oude boerderijplaatsen aanwezig in het plangebied?

Van oude boerderijplaatsen zijn geen aanwijzingen gevonden, hoewel de bouwperiode van de bestaande boerderij (eind 19eeeuw/begin 20eeeuw) het duidelijk maakt dat er ten minste één voorganger moet hebben bestaan, gezien de aanwezigheid op de kadastrale minuut 811-1832. Ter plaatse en rondom de boerderijplaats (de Scheperij) zijn geen aanwijzingen gevonden van een esdek. Dit duidt er vermoedelijk op dat de Scheperij een pionierswoning betreft uit de late nieuwe tijd met als bedrijfsvoering schapenhouderij, zonder overige landbouwactiviteit.

In welke mate wordt een eventueel aanwezige vindplaats verstoord door realisatie van geplande bodemingrepen? Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

Gezien de bodemsituatie, bodemintactheid, de landschappelijke ligging op de lage flank van een glaciale rug, in de buurt van stilstaand maar niet van stromend water en de slechte waterhuishouding die ook in het verleden de mogelijkheden op bewoning en landbouw sterk ingeperkt hebben achten wij de kans op de (intacte) aanwezigheid van archeologische vindplaatsen gering.

In welke mate stemmen de resultaten van het veldwerk overeen met de verwachtingen van de bureaustudie?

In het bureauonderzoek werd uitgegaan van een situatie met een dekzanddek op de flank van een glaciale rug. Het dekzanddek blijkt afwezig dan wel minimaal van dikte en tijdens of na de ontginning in de nieuwe tijd opgenomen in de ploeg- of bouwvoor. Op natte plaatsen in het droogdal (noordelijke zone) is in het Holoceen veen gaan groeien waarvan in enkele boringen nog restanten aanwezig zijn in de vorm van een veenlaag, kort onder de bouwvoor. Op veel plaatsen is dit veen ook verstoord geraakt. Hierdoor is de kans op de aanwezigheid van intacte natte context-vindplaatsen (puntlocaties, zoals een ritueel depot) vrij klein.

Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?’

Gezien de bodemsituatie, bodemintactheid, de landschappelijke ligging op de lage flank van een glaciale rug, in de buurt van stilstaand, maar niet van stromend water en de slechte waterhuishouding die ook in het verleden de mogelijkheden op bewoning en landbouw sterk ingeperkt hebben, achten wij de kans op de (intacte) aanwezigheid van resten van vroegere bewoning en economische activiteiten in het plangebied gering.

Landschappelijk en aardkundig is de aanwezigheid van ondiep gelegen potklei in het noorden van het plangebied wel interessant. Door de ondoordringbare laag potklei zal al aan het begin van het droogdal een oppervlaktewater zijn ontstaan dat na verloop van het Holoceen volgroeide met broekbos en (hoog)veen. In twee van de acht boringen in dat deel was nog een laag restveen aanwezig. De archeologische verwachting voor een dergelijke locatie bestaat uit de aanwezigheid van rituele depots. Een ritueel depot is echter een type vondst waaraan geen sporen of andere complexen verbonden zijn maar die optreden als een losse puntvondst. Dergelijke resten zijn niet met regulier archeologisch (vervolg)onderzoek op te sporen. Doordat het veen niet overal, maar plaatselijk nog voorkomt is de trefkans dermate gering dat er geen vervolgonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.6.2 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd.

Onderzoek

In het plangebied of in de directe omgeving hiervan, bevinden zich geen beschermde stads- en dorpsgezichten. Het plangebied maakt daarnaast geen deel uit van een wederopbouwgebied, Nationaal landschap of Unesco Werelderfgoed. Ook zijn er in het plangebied, of in de omgeving hiervan, geen beschermde rijks, provinciale of gemeentelijke monumenten aanwezig.

Wel is het plangebied in de Omgevingsvisie Drenthe aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied 'de Kop van Drenthe' (kernkwaliteiten cultuurhistorie), waardevol esdorpenlandschap (kernkwaliteiten landschap) en als landschap voor de veenkoloniën. In paragraaf 3.2.1 is onderbouwd op welke wijze in het plan invulling wordt gegeven aan de wensen van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.7 Water

Het bestemmingsplan is aangemeld bij de digitale watertoets. Naar aanleiding daarvan heeft er overleg plaatsgevonden met het waterschap Noorderzijlvest. Hieruit volgt dat er geen knelpunten zijn te verwachten op het gebied van water. In bijlage 17 is de watertoets opgenomen. De resultaten zijn hieronder samengevat.

Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de aanleg van 35 nieuwe woningen en een natuurgebied in het noordelijk deel. Scheperij 6 is een bestaande bouwlocatie (de boerderij wordt herbouwd). De stedenbouwkundige inrichting en het gebied waar de natuurontwikkeling plaatsvindt is opgenomen in figuur 2.3 en 2.4. Voor de exacte inrichting van de nieuwe natuur aan de noordzijde van het plangebied is nog geen ontwerp opgesteld.

Watersysteem / waterberging

Het hemelwater wordt afgevoerd naar de wadi’s en watergangen langs de randen van het plangebied. De watergangen voeren uiteindelijk weer af in noordelijke richting. De bestaande afvoerstructuren blijven behouden en de wadi’s aan de zuidkant van het plangebied worden daadwerkelijk benut doordat hier actief water naar wordt afgevoerd.

Het water en de wadi’s komen in beheer en onderhoud bij de gemeente. Doordat het watersysteem de afvoer in noordelijke richting zelfs verbeterd heeft dit geen consequenties voor de afvoer uit het bestaand stedelijk gebied.

In het noordelijk deel van het plangebied wordt natuur ontwikkeld in combinatie met de invulling van de stedelijke wateropgave die nog resteert. Hoe die invulling er precies uit gaat zien is nog niet bekend. Doordat dit deel van het plangebied van nature reeds het laagst gelegen deel is treedt de inundatie hier in de huidige situatie reeds op.

Grondwater

Voor het deel dat bebouwd wordt en dat nu nog een agrarische functie heeft zal het plangebied naar verwachting lokaal opgehoogd moeten worden om de bebouwing voldoende ontwateringsdiepte te kunnen bieden.

Beheer en onderhoud

De wadi’s en watergangen worden door de gemeente onderhouden. Langs de watergangen en wadi’s is altijd een groenstrook of een weg gelegen waardoor deze goed zijn te onderhouden.

Vuilwater

Het vuilwater wordt afgevoerd op het bestaande vuilwaterrioolstelsel van de kern van Roden. De omvang van het plangebied is relatief beperkt waardoor dit naar verwachting zonder problemen aangesloten kan worden op het bestaande stelsel.

Klimaat

Een deel van de waterbergende voorzieningen is droogvallend. Het water kan daar infiltreren naar de bodem. In geval van extreme neerslag zal het water tot afstroom komen naar de laagste delen van het plangebied. Dit is het noordelijk deel van het plangebied waar natuur wordt ontwikkeld en waar een deel van de stedelijke waterbergingsopgave zal worden ingevuld.

Het stedenbouwkundig ontwerp heeft geen grote mate van verdichting en er is volop groen en water binnen de plangrenzen opgenomen. De kans op hittestress is daardoor beperkt.

Over het algemeen geldt dat door de verandering van het klimaat er vaker langere periodes van droogte kunnen voorkomen. De vraag naar zoet water neemt toe, omdat het steeds warmer wordt, het aantal inwoners groeit en er komt meer industrie bij die voor haar productieproces zoet water nodig heeft. De provincie streeft ernaar om meer water vast te houden in natte perioden, zodat dit in droge perioden kan worden gebruikt. Zo wordt de afhankelijkheid van het IJsselmeer verkleind. Om ervoor te zorgen dat er voldoende grondwater voor drinkwater en natuur beschikbaar blijft, stimuleert de provincie, dat er in de industrie en de landbouw gebruik gemaakt wordt van oppervlaktewater. Omdat de bevolking toeneemt, moet de provincie zich erop voorbereiden, dat er meer vraag komt naar drinkwater. Daarom kijkt de provincie hoe ze in de toekomst hun grondwatervoorraden hiervoor kunnen inzetten. Dit zijn de zogeheten 'Aanvullende Strategische Voorraden'. De provincie wees 13 december 2022 Leek-Roden, Zuidoost Groningen, Veendam en Bellingwolde aan als zoekgebied. Op dit moment heeft de aanwijzing als zoekgebied nog geen gevolgen voor inwoners of bedrijven. De aanwijzing betekent alleen dat de provincie nader onderzoek doet naar de geschiktheid van het gebied voor grondwaterwinning.

Conclusie

Het plangebied heeft voldoende ruimte voor waterberging. De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met en heeft geen gevolgen voor de nog in te vullen stedelijke wateropgave.

4.8 Geur

4.8 Geur

Wettelijk kader

Bij het uitwerken van een ruimtelijk plan moet er voor worden gezorgd dat er een goed woon- en verblijfsklimaat heerst op de plaatsen waar de vestiging van een geurgevoelig object mogelijk is of wordt gemaakt. Daarnaast moet worden voorkomen dat bestaande bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Als het gaat om veehouderijen is de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader. Voor het bepalen van geurcontouren in de ruimtelijke ordening wordt 'de omgekeerde werking' van de milieuregelgeving toegepast. In de bestemmingsplantoets wordt getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan kan worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt. De geplande geurgevoelige objecten moeten buiten de geurcontouren en vaste afstandscontouren van de aanwezige veehouderijen liggen.

Voor de bepaling van de geurcontour wordt uitgegaan van de verleende vergunning of ingediende melding. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat, voor de aan te houden afstanden en geurcontouren in principe moet worden uitgegaan van de randen van het (vastgestelde) bouwvlak van een veehouderij. Een veehouderij heeft immers het recht om overal binnen dit bouwvlak te bouwen. In sommige gevallen kan, door de aanwezigheid van bestaande woningen, het bouwblok niet volledig worden benut. In deze gevallen is het reëel te benutten bouwvlak het uitgangspunt.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen. Ruimtelijke plannen worden getoetst aan deze wet volgens 'de omgekeerde werking'. In de Wet geurhinder en veehouderij staan afstandseisen en geurnormen waaraan de ligging van en geurbelasting door dierenverblijven moeten worden getoetst. De normen gelden ter plaatse van geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) en de afstanden gelden tot deze geurgevoelige objecten. De geurbelasting wordt berekend met het verspreidingsmodel V-stacks. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij, zoals varkens en pluimvee. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal aan te houden afstanden.

Onderzoek

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich twee agrarische bedrijven: Vagevuurselaan 3 en Schapenweg 10, beide in Nietap. Voor de Schapenweg 10 geldt het houden van melkvee en het fokken en houden van paarden en ezels. Voor de Vagevuurselaan 3 is het huidige gebruik volgens de kamer van koophandel het fokken en houden van paarden en ezels..

De gemeente Noordenveld heeft geen lokale geurverordening, waardoor de afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn. Er geldt een afstand van 100 meter tussen de veehouderij en het geurgevoelige object in de bebouwde kom.

De feitelijke afstand bedraagt respectievelijk circa 700 meter (vanaf de Schapenweg) en circa 600 meter (vanaf de Vagevuurselaan).

Voor de volledigheid wordt ook aan de richtafstanden vanuit de VNG-brochure getoetst. Voor het houden en fokken van paarden en overige graasdieren geldt een maximale afstand van 50 meter. Voor rundvee geldt een afstand van 100 meter. Aan al deze richtafstanden wordt voldaan.

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

4.9 Spuitzones

Kader

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen met tuinen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.

Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag mensen verblijven of samenkomen. Een woning met tuin wordt als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de woning

Onderzoek

In de nabije omgeving van het plangebied zijn agrarische gronden gelegen. De Afdeling Bestuursrechtpraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) hanteert in beginsel de lijn, dat voor het bepalen of een spuitzone moet worden vastgelegd, uitgegaan moet worden van de maximale gebruiksmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan.

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld', vastgesteld op 17 april 2013, is het telen van gewassen waarvoor gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet uitgesloten. In principe betekent dit, dat 50 meter vanaf de rand van de agrarische gronden in acht moet worden genomen. Binnen deze zone is de vestiging van gevoelige functies, zoals wonen en tuinen van woningen niet toegestaan.

In de huidige situatie worden de gronden niet als zodanig gebruikt. Uit jurisprudentie (ABRvS 20 december 2017, 201702667/1/R6) blijkt, dat het bestaande agrarische gebruik een rol speelt bij de overweging of spuitzones in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen. Er moet bezien worden, of het aannemelijk is, dat de eigenaar van de agrarische gronden het gebruik wijzigt binnen de planperiode. Indien de wijziging zodanig onwaarschijnlijk is, behoeft de raad bij een bestemmingsplan geen rekening te houden met spuitzones.

De agrarische percelen, grenzend aan het plangebied, zijn gedurende lange tijd niet gewijzigd in het agrarische gebruik. Daarnaast zijn bij de gemeente geen verzoeken bekend voor het wijzigen van het agrarisch gebruik. Daarmee is voldoende aannemelijk, dat een wijziging naar het telen van gewassen, waarvoor gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet zal plaatsvinden binnen de planperiode.

Tot slot zijn er bestaande woningen op korte afstand van het plangebied gelegen. Ook voor deze woningen dient er aan het criterium 'een aanvaardbaar woon- en leefklimaat' te worden voldaan. Daardoor kan de eigenaar van de agrarische gronden voor de aan deze woningen grenzende gronden het agrarische gebruik niet wijzigen voor het telen van gewassen.

Daarmee zijn de woningen binnen het plangebied in voldoende mate beschermd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Het aspect spuitzones vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.

 

4.10 Ecologie

Wettelijk kader

Onderzoek

Vanwege de voorgenomen ontwikkeling, is een natuurtoets uitgevoerd door Antea Group (2019). Nadien is een nader onderzoek uitgevoerd voor de steenmarter, de hazelworm en de jaarrond beschermde nesten (2019). Ook is een separaat nader onderzoek verricht voor de eventuele aanwezigheid van vleermuizen (2020). Tot slot is er een onderzoek gedaan naar de gebiedsbescherming. De natuurtoets uit 2019 is in 2023 geactualiseerd. Naar aanleiding daarvan is nader onderzoek uitgevoerd naar de grote vos en de alpenwatersalamander. Deze onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen 7, 8, 9, 10, 11 en 12.

Hierna volgen de belangrijkste resultaten. Opgemerkt wordt dat het plangebied aan de westkant is verkleind, nadat de onderzoeken zijn uitgevoerd. Als dat gevolgen heeft voor de conclusies is dat in deze paragraaf benoemd.

Natuurtoets: Soortenbescherming (bijlage 7)

Uit de bureaustudie uit 2019 in combinatie met het terreinbezoek is gebleken, dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het projectgebied:

  • Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
  • Jaarrond beschermde nesten (mogelijk van huismus en buizerd);
  • Aanwezigheid van rust- en verblijfplaatsen van marterachtigen (zeer waarschijnlijk);
  • Aanwezigheid van essentiële vliegroutes, rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (mogelijk);
  • Aanwezigheid van leefgebied en overwinteringsgebied hazelworm (mogelijk).

In figuur 4.3 is de verspreiding van de verwachte en/of de aanwezigheid van de aangetoonde soorten weergegeven. In tabel 4.2 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is, of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het plan een ontheffing nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0024.png"

Figuur 4.3: Locaties (mogelijke) beschermde soorten

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0025.png"

Tabel 4.2: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming

De natuurtoets is in 2023 geactualiseerd.

Soortenbescherming

Uit de actualisatie van het natuuronderzoek volgt, dat mogelijk de grote vos (vlindersoort) en de alpenwatersalamander aanwezig zijn in het plangebied. Naar deze soorten is in 2023 nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 11. Tijdens het nader onderzoek zijn geen grote vossen of alpenwatersalamanders aangetroffen. Het plangebied en de omgeving maken dus geen deel uit van het leefgebied van deze soorten. Er is geen sprake van een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming door het voornemen. De werkzaamheden kunnen dus doorgang vinden.

Wel dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten, vleermuis verblijfplaatsen en -vliegroutes in het plangebied. Zie hieronder onder kopje nader onderzoek vleermuizen.

Uit het actualisatieonderzoek volgt dat ten tijde van het veldbezoek in november 2022 bleek, dat de silo en daarmee de nestplaats van de ooievaar niet meer aanwezig was. Derhalve kan worden aangenomen dat er geen sprake meer is van een (toekomstig) broedgeval van de ooievaar. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de voorgenomen werkzaamheden voor deze soort is derhalve niet meer nodig.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van het NNN. Door de provincie Drenthe is aangegeven dat voorgenomen ontwikkeling is toegestaan (zie paragraaf 3.2.2).

Voor wat betreft effecten op Natura 2000-gebieden geldt dat per 2 november 2022 voor zowel de gebruiksfase als de realisatiefase een stikstofdepositieberekening moet worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd en wordt hieronder toegelicht.

Er is reeds nader onderzoek uitgevoerd voor de steenmarter, de hazelworm, de jaarrond beschermde nesten en de vleermuis.

Nader onderzoek soortenbescherming (bijlage 8)

Voor de steenmarter geldt dat het plangebied een sporadisch leefgebied betreft, maar dat verblijfsplaatsen zijn uitgesloten. De aanwezigheid van de hazelworm is eveneens uitgesloten. Hieronder wordt ingegaan op de jaarrond beschermde nesten.

Ontheffing huismus en kerkuil

Uit het nader onderzoek is vastgesteld dat vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus en kerkuil aanwezig zijn in het plangebied. Deze nesten zijn het hele jaar rond beschermd en vallen daarmee onder artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat ten aanzien van bovengenoemde vogels en hun nesten een aantal verbodsbepalingen zijn opgesteld.

Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden worden deze nestlocaties verwijderd en is sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Hiervoor dient een Wnb ontheffing aangevraagd te worden. In het kader van de ontheffingsaanvraag is het van belang maatregelen te treffen om geen afbreuk te doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soorten waarvoor ontheffing wordt aangevraagd. Dit wordt beschreven in een activiteitenplan, welke als onderbouwing van de ontheffingsaanvraag dient.

In het kader van de ontheffingsaanvraag is het van belang maatregelen te treffen om geen afbreuk te doen aan de gunstige staat van instandhouding. Maatregelen bestaan veelal uit het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen (tijdelijk en permanent) en uit het faseren van de werkzaamheden van het voornemen in ruimte en tijd. Nieuwe nestplaatsen (tijdelijke en permanente) dienen in de directe omgeving, ruim voorafgaand aan de (sloop)werkzaamheden, te worden aangeboden. Een alternatieve nestplaats heeft nooit dezelfde eigenschappen als de oorspronkelijke nestplaats en kan dus minder geschikt blijken dan verwacht. Dit kan worden ondervangen door een veelvoud aan alternatieve verblijfplaatsen aan te bieden en een deskundige op het gebied van de soorten in te schakelen.

De uitwerking van de maatregelen vindt in separate documenten plaats en maakt tevens onderdeel uit van de ontheffingsaanvraag. Tevens dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Naast het uitvoeren van maatregelen, kan overleg met (lokale) werkgroepen voor bepaalde soorten of overleg met lokale overheid of bevoegd gezag wenselijk zijn om tot de juiste maatregelen te komen. Hieronder wordt per soort een advies gegeven over de te nemen maatregelen

Maatregelen huismus

Voor huismussen dient voor het verlies van verblijfplaatsen een veelvoud aan alternatieve verblijfplaatsen te worden gerealiseerd als compensatie, zowel tijdelijke als permanente verblijfplaatsen. Hierbij valt te denken aan vogelkasten geschikt voor huismussen, vogelschroot onder de dakrand, vogeldakpannen, mussenpotten, dakvoetsystemen of huismustil. Voor het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen geldt een gewenningsperiode. (BIJ12, 2017a)

Activiteiten dienen te worden uitgevoerd buiten de kwetsbare periode (voortplantingsperiode en vorstperiode). Tevens kan het verbeteren van bestaand habitat of het creëren van nieuw leefgebied als maatregel worden gebruikt. (BIJ12, 2017a)

Maatregelen kerkuil

Voor kerkuilen dient het verlies van een verblijfplaats te worden gecompenseerd door een veelvoud (minimaal twee) aan alternatieve verblijfplaatsen aan te bieden in de directe omgeving / het territorium van de kerkuil als compensatie. Hoe dichter bij de vervangende verblijfplaatsen worden gerealiseerd bij de oorspronkelijke verblijfplaats, hoe groter de kans op succes. Voor een locatie kan ook overleg worden gezocht met de lokale (kerk)uilenwerkgroep. Bij vervangende verblijfplaatsen valt te denken aan kasten die geschikt zijn voor kerkuilen of toegang tot nieuwe gebouwen (bijvoorbeeld schuren). Kerkuilkasten dienen op een logische, geschikte wijze en plek te worden opgehangen. Voor het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen geldt een gewenningsperiode, waarbij de kast bij voorkeur in de periode september tot december wordt geplaatst. Het aantonen van de effectiviteit van de maatregelen middels monitoring kan aan de orde zijn om de lokale gunstige staat van instandhouding te toetsen. (BIJ12, 2017c)

Activiteiten dienen te worden uitgevoerd buiten de kwetsbare periode. Het verbeteren van bestaand habitat of het creëren van nieuw leefgebied kan tevens als maatregel worden gebruikt. (BIJ12, 2017c)

Ecologische begeleiding en ecologisch werkprotocol

Het inschakelen van een soortendeskundige om de voorgenomen activiteiten te begeleiden kan onderdeel zijn van de maatregelen. Ecologische begeleiding voor het ongeschikt maken van de oude verblijfplaatsen voorafgaand aan de werkzaamheden kan een onderdeel vormen van de maatregelen. De deskundige stelt een ecologisch werkprotocol voor de werkzaamheden op, welke op locatie aanwezig dient te zijn ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden. Activiteiten dienen aantoonbaar volgens protocol te worden uitgevoerd. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door middel van een logboek.

Zorgplicht

De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij uitvoering van de werkzaamheden. Gedurende het onderzoek zijn diverse algemene soorten aangetroffen. Rondom de fouragehandel en de oude, vervallen boerderij langs de Scheperij kunnen algemene broedvogels tot broeden komen, hebben diverse zoogdieren waaronder steenmarter, haas en vos mogelijk leefgebied en kunnen algemene amfibieën voorkomen. In een ecologisch werkprotocol kan hier rekening mee worden gehouden zodat voldaan kan worden aan de zorgplicht

Ontheffing

Wanneer de ontheffing verkregen is en voldaan is aan de opgelegde voorwaarden uit de ontheffing kunnen de werkzaamheden in het plangebied starten.

Nader onderzoek vleermuizen (bijlage 9)

Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied en de effecten hierop als gevolg van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied, is in 2019 nader onderzoek uitgevoerd.

In het plangebied zijn de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis en baardvleermuis waargenomen.

In het plangebied zijn één zomerverblijfplaats (zeven individuen) en drie paarverblijfplaatsen (elk één individu) van de gewone dwergvleermuis aanwezig. Tevens is er sprake van twee paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuizen en is er sprake van enkele essentiële vliegroutes voor vleermuizen.

Wanneer mitigerende maatregelen worden getroffen, zijn negatieve effecten op essentiële vliegroutes en paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuizen uitgesloten. Daarom is conform het onderzoek in de planregels geborgd dat het plaatsen van nieuwe verlichting op gronden, bomen en/of aan bouwwerken, waardoor de aanwezige (en te behouden) vliegroutes, foerageervliegroutes en aanwezig foerageergebied van vleermuizen, zoals weergegeven in bijlage 5 van de planregels wezenlijk worden verstoord, strijdig is met de bestemmingsregels.

Als gevolg van het planvoornemen wordt de zomerverblijfplaats en worden twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verwijderd. Dit is in overtreding met de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5, Lid 2 en 4). Om deze reden dient een activiteitenplan te worden opgesteld en een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag Provincie Drenthe. Daarnaast dienen zo spoedig mogelijk mitigerende maatregelen te worden genomen door het plaatsen van vleermuiskasten in de directe omgeving van het plangebied.

Ontheffing

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verblijfplaatsen van vleermuizen worden verwijderd, hiermee is sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Hiervoor dient een Wnb ontheffing aangevraagd te worden. In het kader van de ontheffingsaanvraag is het van belang maatregelen te nemen om geen afbreuk te doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soorten waarvoor ontheffing wordt aangevraagd. Dit wordt beschreven in een activiteitenplan, welke als onderbouwing van de ontheffingsaanvraag dient.

In het kader van de ontheffingsaanvraag is het van belang maatregelen te treffen om geen afbreuk te doen aan de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen. Maatregelen bestaan veelal uit het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen (tijdelijk en permanent) en uit het faseren van de werkzaamheden van het voornemen in ruimte en tijd. Nieuwe verblijfplaatsen van vleermuizen (tijdelijke en permanente) dienen in de directe omgeving, ruim voorafgaand aan de (sloop)werkzaamheden, te worden aangeboden.

Omdat een alternatieve verblijfplaats nooit dezelfde eigenschappen heeft als de oorspronkelijke nestplaats, dient een veelvoud aan alternatieve verblijfplaatsen aan te worden geboden. Aangezien het één verblijfplaats betreft met meerdere individuen wordt geadviseerd te werken met vier grote(re) kasten (zoals bijvoorbeeld de VK MP 02 Vleermuizenkast) en acht standaard platte kasten (bijvoorbeeld de VK MP 01 Vleermuizenkast) (vivarapro.nl). In de nieuwbouw dienen twaalf permanente inbouwkasten te worden gerealiseerd. De verblijfplaatsen dienen te worden gemitigeerd met een factor vier, waardoor twaalf vleermuiskasten dienen te worden geplaatst in de directe omgeving (maximaal 200 meter) van de huidige verblijfplaatsen.

Een deskundige op het gebied van vleermuizen kan adviseren in het bevestigen van deze verblijfplaatsen. De uitwerking van de maatregelen vindt in separate documenten plaats zoals een activiteitenplan en maakt tevens onderdeel uit van de ontheffingsaanvraag.

Wanneer de ontheffing verkregen is en voldaan is aan de opgelegde voorwaarden uit de ontheffing kunnen de werkzaamheden in het plangebied starten.

Gebiedsbescherming (bijlage 12 )

NNN

In het plangebied is NNN-gebied aanwezig. Het bergingsbassin dat in de huidige situatie het beheertype N05.03 Veenmoeras heeft, maakt geen onderdeel uit van het planvoornemen en het beheertype zal worden verwijderd gezien dit vanwege de functie niet passend wordt geacht door de Provincie. Het gedeelte waar een kruiden- en faunarijk grasland gerealiseerd zal worden, valt binnen een gedeelte van het NNN waar geen beheertype of ambitietype is toegekend en waar dus ook geen sprake is van wezenlijke aantasting van de kenmerken en waarden van het NNN. Op de locatie waar een bloemrijk grasland wordt aangelegd, zal het beheertype worden gewijzigd, zodat het niet in strijd is met de ambitiekaart, zie ook tabel 4.3.

Natura 2000

Binnen het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied' ligt op ca. 2,7 kilometer afstand binnen de invloedssfeer van het plangebied. Effecten zoals geluidsverstoring, lichtverstoring, mechanische verstoring en trillingen kunnen in de aanlegfase gezien de afstand op voorhand worden uitgesloten. Ook in de gebruiksfase worden er geen effecten van de andere eerdergenoemde storingsfactoren verwacht, vanwege de beperkte omvang van het woningbouwproject, de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden in de omgeving en het uitgangspunt dat gebruik van het gebied door de nieuwe bewoners niet zal afwijken van het recreatiepatroon van de huidige recreanten. Er is van directe aantasting van Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. Effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kunnen niet op voorhand worden uitgesloten, hiervoor moet een AERIUS-berekening worden uitgevoerd. Het Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied' ligt binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is een stikstofonderzoek uitgevoerd.

Zie ook tabel 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2022BP076-Ow01_0026.png"

Tabel 4.3: Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming

Stikstofonderzoek

Er is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd met AERIUS 2023 door Antea Group, zie bijlage 13. AERIUS Calculator berekent voor de vergelijkingsberekening tussen de referentiesituatie en de gebruiksfase een bijdrage van maximaal 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige habitattypen. De AERIUS-berekeningen met de resultaten zijn als losse bijlagen 14 en 15 toegevoegd. Er is geen sprake van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats ten gevolge van het voornemen. Significante (negatieve) gevolgen ten aanzien van stikstofdepositie worden daarom niet verwacht.

Conclusie

In het kader van de Wet natuurbescherming dient een ontheffing te worden aangevraagd voor de huismus, de kerkuil en vleermuizen. Hiervoor dient een activiteitenplan te worden opgesteld. Daarnaast dienen de mitigerende maatregelen te worden genomen die in de afzonderlijke onderzoeken zijn benoemd. Wanneer de ontheffing verkregen is en voldaan is aan de opgelegde voorwaarden uit de ontheffing kunnen de werkzaamheden in het plangebied starten. De mogelijke maatregelen die voortvloeien uit een ontheffing kunnen binnen het plangebied worden genomen. Indien aan de betreffende vereisten wordt voldaan, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Verkeer en parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om te onderzoeken in hoeverre het plan negatieve gevolgen heeft voor het verkeersbeeld en de parkeersituatie in de directe omgeving van het plangebied. Daarnaast moet het plan in voldoende parkeerplaatsen voorzien.

Onderzoek

Verkeer

De ontsluiting van het plan voor het grootste deel van de nieuwe vrijstaande woningen vindt plaats aan de oostkant van het plangebied via een aantakking op de Dingspil. De boerderij die op perceel Scheperij 6 wordt herbouwd blijft ontsloten via de huidige inrit op de Scheperij. De bestaande bedrijfswoning (Terheijlsterweg 51) blijft ontsloten op de Terheijlsterweg en 1 nieuwe vrijstaande woning naast Terheijlsterweg 51 wordt eveneens ontsloten op de Terheijlsterweg.

Voor het vaststellen van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, december 2018. Op grond van deze publicatie kan de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen bepaald worden aan de hand van de stedelijkheidsgraad, de stedelijke zones (centrum, schil rond centrum, rest bebouwde kom en buitengebied) en het type woningen.

Voor gemeente Noordenveld is de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' van toepassing en de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Het gaat om 35 nieuwe vrijstaande woningen. Bij de berekening is de maximale verkeersgeneratie aangehouden, te weten 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Deze 35 vrijstaande woningen resulteren in een verkeersgeneratie van 301 verkeersbewegingen per etmaal (35 maal kengetal 8,6). De bestaande bedrijfswoning en Scheperij 6 blijft bestaan en genereren dus geen extra verkeersbewegingen.

Gezien het beperkte aantal verkeersbewegingen leidt het plan niet tot belemmeringen op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

Parkeren

Op basis van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone is met behulp van genoemde CROW publicatie tevens de parkeerbehoefte vastgesteld. Bij de berekening is het gemiddelde als uitgangspunt aangehouden.

Voor de nieuwe vrijstaande koopwoningen geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Parkeren wordt opgelost op eigen terrein. Dit is in de planregels geborgd.


Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven; een toets waarbij wordt bekeken of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek

Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie is als bijlage 21 opgenomen.

Conclusie

De conclusie is dat geen m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit één kaartbladen, schaal 1:2.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

Het betreft een nieuw bestemmingsplan voor de ontwikkeling van 37 woningen, te weten 35 nieuwe vrijstaande woningen en 2 voormalige bedrijfswoningen die reguliere woningen worden.

Qua planvorm is gekozen voor het functioneel en gedetailleerd bestemmen, maar met de nodige flexibiliteit in de regeling, zowel rechtens als via een afwijkingsbevoegdheid. Een groot voordeel hiervan is dat de structuur van de ontwikkeling direct en eenduidig op de verbeelding inzichtelijk kan worden gemaakt.

5.3 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten, inhoud van bouwwerken en afstanden te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Artikel 3 Bos

De te realiseren bosaanplant is bestemd als Bos. Het vellen en rooien van bomen - uitgezonderd het normale onderhoud - is alleen mogelijk met een omgevingsvergunning. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.

Artikel 4 Groen

De structurele en/of beeldbepalende openbare groenvoorzieningen zijn bestemd als Groen. Gebouwen en parkeren zijn hier niet toegestaan.

Artikel 5 Natuur

Bij deze bestemming is aangesloten bij de bestemming Natuur uit het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Beheer door middel van grote grazers is specifiek toegestaan, waarbij het aantal grote grazers niet meer mag bedragen dan 25, zodat het aantal aansluit bij het aantal grote grazers dat is opgenomen in het stikstofdepositie-onderzoek.

Voor wat betreft bouwen is binnen de bestemming een schuilstal van 300 m2 en een beheergebouw voor opslag van materiaal en materieel van 300 m2 toegestaan. De plek en daarmee ook de oppervlakte waar gebouwd mag worden is met specifieke aanduidingen op de plankaart geborgd. De bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter, de goothoogte 3,5 meter. Onder het begrip 'beheergebouw' is geen bedrijfswoning begrepen. Een schuilstal is geen gebouw maar een overkapping, dus een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Dit houdt in dat het bouwwerk maximaal één wand mag hebben (zie lid 1.66).

Binnen de bestemming Natuur kunnen de gronden worden ingericht voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden. Er zijn geen nadere regels gesteld aan het grondgebruik. Wel geldt voor deze bestemmingen een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Wanneer ten behoeve van de (her)inrichting van een gebied voor meerdere activiteiten tegelijkertijd een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en deze zijn ondergebracht in een plan, wordt het plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen zonder doorstroomfunctie hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Deze bestemming is afgestemd op de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied uit het bestemmingsplan Woonwijken Roden.

Artikel 7 Wonen

De woningen zijn bestemd als Wonen. Deze bestemmingsregeling is afgestemd op de bestemming Wonen uit het bestemmingsplan Woonwijken Roden.

Het aantal woningen - bestaande uit vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 36. De hoofdgebouwen van de woningen worden gebouwd in het bouwvlak, waarbij de minimale afstand tot de voorste, achterste en zijdelingse erfgrens is vastgelegd. De bijgebouwen worden ook in het bouwvlak gebouwd. In verband met de wijziging van het Besluit omgevingsrecht per 1 november 2014 is de bestaande regeling voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen van de gemeente Noordenveld gewijzigd. Hierdoor sluit de regeling in het bestemmingsplan beter aan op datgene wat er op basis van dat Besluit zonder vergunning mag worden gebouwd. Daarbij is wel in aanmerking genomen dat de bebouwingsmogelijkheden ruimtelijk verantwoord moeten zijn. De maximale oppervlakte van de bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bebouwingsgebied. De nieuwe regeling geldt ook voor bedrijfswoningen.

In alle woonfuncties zijn aan huis verbonden werkactiviteiten bij recht toegestaan, alsmede kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van bed & breakfast. Het gebruik voor deze activiteiten is toegestaan voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de bestaande vloeroppervlakte van de hoofd- en bijgebouwen met een maximum van 45 m2 indien de activiteiten gezamenlijk worden gebezigd geldt dit maximum ook. Kinderdagverblijven worden via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk gemaakt.

Van belang dat in dit artikel voor de woonpercelen die grenzen aan de Terheijlsterweg is geregeld, dat er op een deel van het perceel geen aan-, uit- en bijgebouwen mogen worden gebouwd. Dit zijn de percelen waar het achtererf is georiënteerd op de Terheijlsterweg.

Dit wordt van belang geacht omdat de woningen hier aansluiten op de weg die de entree van het dorp vormt. Deze entree moet stedenbouwkundig van hoge kwaliteit zijn en blijven. In dat kader moet voorkomen worden dat deze door aan-, uit en bijgebouwen wordt ontsierd.

In de planregels is daarom geregeld dat tussen de woning en de weg geen aan-, uit of bijgebouwen mogen worden gebouwd.

Op grond van artikel 2 bijlage II van het besluit Omgevingsrecht is het onder voorwaarden echter ook mogelijk vergunningvrij bijbehorende bouwwerken in het achtererf te bouwen, waarbij niet aan het bestemmingsplan hoeft te worden getoetst. Om te voorkomen dat er dergelijke vergunningvrije bijbehorende gebouwen kunnen worden gebouwd op de gronden tussen de woningen en de weg is een specifieke regeling opgenomen die dat tegengaat. Deze regeling strekt gelet op de locatie-specifieke omstandigheden, i.c. het belang van het behoud van de stedenbouwkundige kwaliteit van de entree van het dorp tot een goede ruimtelijke ordening.

Artikel 8 Wonen - 1

Deze bestemming is toegekend aan de gronden achter de woonpercelen Gouwland 34 en 36, Telgenbosch 5 - 15 en Terheijlsterweg 49 voorzover deze grenzen aan het nieuwe woongebied. Op deze gronden mogen bijgebouwen bij de bestaande woningen worden gebouwd voor zover de gronden behoren tot het achtererfgebied van de woning. Bij de bestemmingsregeling is aangesloten op de bestaande bijgebouwenregeling van het bestemmingsplan Woonwijken Roden.

Artikel 9 Wonen - Boerderij

Deze bestemmingsregeling is afgestemd op de bestemming Wonen - Boerderij uit het bestemmingsplan Woonwijken Roden. Deze bestemming heeft betrekking op de herbouw van de boerderij Scheperij, die iets naar achteren wordt gebouwd. De beeldbepalende voormalige boerderij is bestemd als Wonen - Boerderij. Specifiek voor deze bestemming is dat de bestaande hoofdvorm van de boerderij moet worden gehandhaafd. Deze hoofdvorm is geborgd via de bouwregels voor de bouw- en goothoogte en de dakhelling. Voor de boerderij is een sloopverbod opgenomen. Via een afwijking van de bouwregels wordt woningsplitsing mogelijk gemaakt, alsmede het realiseren van extra bijgebouwen bij woningen waar geen sprake is van voormalige bedrijfsgebouwen. Deze extra ruimte mag alleen worden gebruikt voor het uitoefenen van een agrarische hobby.

Evenals bij de bestemming Wonen zijn aan huis verbonden werkactiviteiten en bed & breakfast bij recht toegestaan. De toegestane oppervlakte voor werk/bedrijf aan huis en bed & breakfast is ruimer (60 m2) dan bij de reguliere woonfunctie. Onder voorwaarden is de aanleg van een paardenbak bij recht mogelijk. Kinderdagverblijven worden via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk gemaakt.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

Volgens de systematiek van de gemeente Noordenveld krijgen de gronden die als rijksmonument zijn aangemerkt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 . Deze monumenten worden beschermd door de Monumentenwet. In dit bestemmingsplan komen deze beschermde terreinen niet voor.

Alle gronden met een hoge archeologische waarde en een middelhoge of hoge verwachtingswaarde worden onder één beschermende regeling gebracht, namelijk Waarde - Archeologie 2.

Hoewel er een grote diversiteit is aan archeologische zones, bijzondere terreinen en landschapselementen, met een even zo grote diversiteit aan beleidsadviezen voor de onderzoeksmethodiek, is er desalniettemin voor gekozen om alle gronden met een archeologische (verwachtings)waarde in één dubbelbestemming onder te brengen. De bouwregels en het omgevingsvergunningstelsel zijn voor al deze bestemmingen namelijk identiek, alleen de onderzoeksadviezen verschillen van elkaar. Door de bestemming te koppelen aan de archeologische beleidsadvieskaart ontstaat een overzichtelijk geheel. Hierdoor is eenvoudig na te gaan voor welke gronden welke onderzoeksplicht geldt. De archeologische beleidsadvieskaart, een uitsnede van deze kaart voor het plangebied en de toelichting op de beleidsadvieskaart zijn als bijlage bij de regels opgenomen.

De gronden met een lage verwachtingswaarde en/of een (met zekerheid) verstoorde bodem, alsmede de gronden die al archeologisch zijn onderzocht en vrijgegeven, vallen buiten de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Indien op grond van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of waardevolle archeologische vondsten worden gedaan, kan het plan worden gewijzigd in die zin dat de dubbelbestemming vervalt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen en ondergronds bouwen opgenomen.

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting en voor verschillende vormen van opslagplaatsen en stand- of ligplaatsen voor kampeer- en verblijfsmiddelen. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. In de parkeerregelgeving is een aantal regels opgenomen die verwijzen naar Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen.

In de regels is aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door een wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld. De regeling is inhoudelijk overgenomen uit het bestemmingsplan Parkeren Noordenveld dat 20 juni 2018 is vastgesteld.

Tevens is in de overige regels geregeld dat indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling geldt zoals die luidt dan wel van kracht is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, tenzij in het plan anders is aangegeven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

De Grondexploitatiewet (onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening) stelt een gegarandeerd kostenverhaal verplicht bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarin bepaalde bouwplannen mogelijk worden gemaakt. Een exploitatieplan is verplicht, tenzij het kostenverhaal reeds anderszins is verzekerd, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen en regels omtrent werken en werkzaamheden in het exploitatiegebied niet noodzakelijk is. In dat geval dient de gemeenteraad tegelijk met vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan expliciet en gemotiveerd te besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Het bestemmingsplan is een initiatief van een ontwikkelaar samen met de gemeente. De kosten worden gedekt uit de Grex. Daarnaast is er met de ontwikkelaar een zogenaamde anterieure overeenkomst afgesloten. Daarnaast is met een andere eigenaar van de grond een overeenkomst gesloten met betrekking tot het kostenverhaal. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de kosten anderszins verzekerd zijn. Er hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Planschade

Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, sluit daarom de gemeente Noordenveld een planschadeovereenkomst af met de initiatiefnemer. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.

7.1 Participatie

De Omgevingswet die 1 januari 2024 in werking zal treden stimuleert vroegtijdige participatie. Daarmee kunnen overheden namelijk op tijd belangen, meningen en creativiteit op tafel krijgen. De wet zegt over participatie: het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden [...] bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit. Met belanghebbenden bedoelt de wet burgers, vertegenwoordigers van bedrijven, professionals van maatschappelijke organisaties en bestuurders van overheden. De omwonenden zijn gedurende het planvormingsproces geïnformeerd en bij de planvorming betrokken. In bijlage 22 zijn de verschillende participatiemomenten beschreven en is toegelicht wat met de ontvangen input is gedaan.

7.2 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar meerdere overleginstanties. De ingekomen reacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie en kunnen leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan. In oktober 2022 is het voorontwerpbestemmingsplan aan de diensten en instanties toegezonden. Het voorontwerp bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Noorderzijlvest en aan de provincie Drenthe.

Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben bij brief d.d. 6 januari 2023 op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. De brief is als bijlage 23 toegevoegd. De inhoud van de brief heeft geleid tot een aantal aanpassingen in de toelichting van het bestemmingsplan.

Natuurnetwerk Nederland

Naar aanleiding van de reactie van de provincie is in hoofdstuk 3.2.2 conform het advies van de provincie een motivatie opgenomen, dat het bestemmingsplan voor wat betreft de noordelijke woonkavel past binnen de begrenzing van de NNN.

Wonen

De provincie heeft aangegeven, dat het ladderonderbouwing zoals gegeven in paragraaf 3.1.3 moet worden aangevuld met informatie over aanvullende kwalitatieve aspecten (koop/huur, prijspeil en doelgroep). Dit is gedaan.

Landschap

De provincie is akkoord met de landschappelijke inpassing, maar mist een beeldkwaliteitsplan, dat noodzakelijk wordt geacht in verband met de hoge kwaliteitsambitie. Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, die is bijgevoegd als bijlage 24 en beschreven in paragraaf 2.4.

Cultuurhistorie

De provincie vraagt om in paragraf 3.2.1 aan te geven op welke wijze bij het woonperceel Scheperij 6 invulling is gegeven aan de cultuurhistorische onderlegger zoals benoemd in het Ruimtelijk Kader. Dat is gedaan.

Water

In de toelichting moet meer aandacht worden besteed aan grondwaterbescherming en de verbodszone diepe boringen. Dat is gedaan in bijlage 17. Tevens moet worden ingegaan op de omstandigheid dat de omgeving van Leek-Roden is aangemerkt als zoekgebied voor een Aanvullende Strategie Voorraad (grondwater) voor de drinkwatervoorziening. Dat is gedaan in paragraaf 4.7.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Eenieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.

7.4 Vaststellingsfase

Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (al dan niet gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.